201709855/1/V2.
Datum uitspraak: 20 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 december 2017 in zaken nrs. NL17.11620 en NL17.11622 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 27 oktober 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 5 december 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdelingen zijn afkomstig uit Albanië en hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat [vreemdeling 1] (hierna: de vreemdeling), onrechtmatig is veroordeeld voor corruptie tijdens zijn politiewerkzaamheden en dat zij wegens die werkzaamheden bij terugkeer problemen vrezen met criminele organisaties, waartegen zij geen bescherming kunnen krijgen van de Albanese autoriteiten, gezien de veroordeling en de rol die de voormalig minister van Binnenlandse Zaken daarbij heeft gespeeld. De staatssecretaris heeft de politiewerkzaamheden van de vreemdeling geloofwaardig geacht, waaronder het controleren van en onderzoek naar een Audi A8 die later van de minister bleek te zijn. Ook heeft hij geloofwaardig geacht dat de vreemdeling is veroordeeld en gedetineerd wegens passieve corruptie in groepsverband en dat hij bij terugkeer in Albanië de rest van zijn voorwaardelijke straf moet uitzitten, omdat hij zich niet heeft gehouden aan zijn meldplicht bij de reclassering. De staatssecretaris gelooft niet dat de vreemdeling onrechtmatig is veroordeeld, als gevolg van het controleren van en onderzoek naar de Audi A8. Evenmin gelooft de staatssecretaris dat de vreemdeling problemen heeft ondervonden en bij terugkeer heeft te verwachten van criminele organisaties.
1.1. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zijn geloofwaardigheidsstandpunt niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Zij heeft overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte heeft tegengeworpen dat de vreemdeling tegenstrijdig heeft verklaard over het controleren van het kenteken van de Audi A8 en ten onrechte uit het strafvonnis heeft afgeleid dat de vreemdeling schuld heeft bekend aan corruptie. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat de staatssecretaris voor het overige alleen bevreemdingwekkende verklaringen aan de vreemdeling heeft tegengeworpen én dat de vreemdeling veel documenten heeft overgelegd, die niet alleen een weergave zijn van zijn verklaringen tegenover journalisten, maar ook afkomstig zijn uit andere bronnen, zoals twee collega's die in Zwitserland asiel hebben gekregen. Tot slot acht de rechtbank relevant dat uit algemene informatie blijkt dat corruptie in Albanië een wijdverbreid en ernstig probleem is en dat de maffia volgens de vreemdelingen via corruptie in staat is instanties te beïnvloeden. De staatssecretaris heeft aldus volgens de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd dat er geen causaal verband bestaat tussen het controleren van en onderzoek naar de Audi A8 en de veroordeling voor corruptie. Daarom heeft hij volgens de rechtbank evenmin deugdelijk gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat de vreemdeling problemen heeft ondervonden of zal ondervinden van leden van criminele organisaties. Gezien het causale verband valt immers niet uit te sluiten dat er banden bestaan tussen de voormalig minister van Binnenlandse Zaken en de drugsmaffia en dat zij een gezamenlijk belang hebben om publieke aandacht voor hun criminele praktijken te dwarsbomen, aldus de rechtbank.
Grieven
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grieven dat de rechtbank het vorenstaande ten onrechte heeft overwogen. Hij wijst erop dat de vreemdeling tijdens het gehoor heeft verklaard dat op basis van het kenteken is vastgesteld dat de Audi A8 eigendom is van de minister, terwijl hij bij de zienswijze, in reactie op een andere tegenwerping, heeft aangevoerd dat de Albanese politie geen onderzoek doet aan de hand van het kenteken in de database, maar auto's in beslag neemt en aan de hand van forensisch nader onderzoek vaststelt wie de eigenaar is. Dit omdat criminelen bijvoorbeeld vaak in gestolen auto's rijden of auto's van een vals kenteken voorzien. Deze verklaringen zijn tegenstrijdig aan elkaar en dit heeft de vreemdeling onvoldoende weerlegd door te stellen dat de drugsbestrijdingseenheid niet op de gegevens in de kentekenregistratie database wilde afgaan, omdat die gegevens onvoldoende betrouwbaar zijn. Voorts herhaalt de staatssecretaris de bevreemdingwekkende verklaringen van de vreemdeling en licht hij toe dat aan de door de rechtbank genoemde documenten niet de gewenste waarde toekomt, omdat niet is gebleken dat zij afkomstig zijn uit een objectieve en onafhankelijke bron. De rechtbank heeft voorts, zo betoogt de staatssecretaris, zijn standpunt over het strafvonnis onjuist gelezen, en heeft ten onrechte van belang geacht dat er volgens algemene informatie in Albanië corruptie voorkomt, nu dat op zichzelf niet maakt dat de vreemdeling op basis van corruptie onrechtmatig voor corruptie is veroordeeld. De staatssecretaris concludeert dat hij wél deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onrechtmatig is veroordeeld als gevolg van het controleren van en het onderzoek naar de Audi A8, zodat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar het causale verband heeft overwogen dat hij zijn standpunt over de door de vreemdeling gestelde problemen met criminele organisaties niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
Achtergrond asielrelaas
3. De vreemdeling heeft verklaard dat hij in maart 2014 met twee collega's in het kader van een routinecontrole een Audi A8 heeft gecontroleerd en de dronken inzittenden heeft voorgeleid op het politiebureau wegens verdenking van drugshandel. Na vijftien minuten heeft zijn chef opdracht gekregen de Audi A8 en de inzittenden ervan te laten gaan. Twintig dagen later hebben de vreemdeling en zijn chef informatie die zij hebben verzameld over drugshandel, waaronder over de controle van de Audi A8, doorgegeven aan het hoofdbureau en verzocht om verder onderzoek te mogen doen. Tot zover acht de staatssecretaris het relaas geloofwaardig. Hij acht de door de vreemdeling gestelde problemen die na deze melding zijn ontstaan niet geloofwaardig. De chef en hogere politiefunctionarissen zouden ruzie hebben gekregen en op 2 of 3 mei 2014 zouden de chef en de collega's die bij de routinecontrole waren zijn gearresteerd. De vreemdeling werd een week later gedegradeerd en een paar maanden later zelf gearresteerd en veroordeeld. Later - in ieder geval na het verzoek om verder onderzoek te mogen doen - bleek volgens de vreemdeling op basis van het kenteken dat de Audi A8 eigendom was van de minister van Binnenlandse Zaken.
Standpunt staatssecretaris over verklaringen veroordeling
4. De staatssecretaris vindt het vreemd dat eerst later op basis van het kenteken is gebleken dat de Audi A8 van de minister was, wat volgens de vreemdeling de problemen na de melding verklaarde. Het ligt volgens de staatssecretaris niet in de rede dat in het kader van het politieonderzoek naar de auto niet al veel eerder, dus nog voor het doorgeven van de informatie aan het hoofdbureau, naar voren zou zijn gekomen dat de auto eigendom was van de minister. Dat, zoals de vreemdeling heeft aangevoerd, de aandacht uitging naar de inzittenden en de drugsbestrijdingseenheid niet op de gegevens in de kentekenregistratie database wilde afgaan, omdat die gegevens onvoldoende betrouwbaar zijn, volgt de staatssecretaris niet, omdat niet valt in te zien dat bij een dergelijke controle en het daarop volgende vervolgonderzoek, niet wordt onderzocht wie de eigenaar van de auto is. Dit te meer nu in dit geval de inzittenden van de Audi A8 zouden zijn voorgeleid op verdenking van drugshandel en het vervolgonderzoek zich daarop richtte. Dat de politie geen onderzoek doet aan de hand van het kenteken, maar de auto in beslag neemt en aan de hand van forensisch nader onderzoek vaststelt wie de eigenaar is, heeft de vreemdeling niet onderbouwd en acht de staatssecretaris bovendien tegenstrijdig aan de eerdere verklaring van de vreemdeling, dat op een later moment wel degelijk aan de hand van het kenteken is vastgesteld dat de auto van de minister is. Voorts heeft de vreemdeling verklaard dat het niet is gelukt om toestemming te krijgen om nader onderzoek te doen, omdat het hoofdbureau heeft aangegeven dat zij zelf onderzoek zouden gaan doen. Aangezien de vreemdeling en zijn collega's aldus van het onderzoek zijn gehaald en uit hun verklaringen niet blijkt dat zij zich verder nog bezig hebben gehouden met het onderzoek, valt volgens de staatssecretaris niet in te zien dat de collega's in mei 2014 en de vreemdeling op 17 juli 2014 wegens het controleren van en onderzoek naar de Audi A8 op laste van 'hogerop' op oneigenlijke gronden zouden zijn gearresteerd. De verklaring van de vreemdeling, dat hij en zijn collega's over veel informatie beschikten en daarom in diskrediet zijn gebracht, is onvoldoende. Dit laat immers onverlet dat zij al van het onderzoek waren gehaald en niet meer aan de zaak hebben gewerkt, en ook niet wisten van de mogelijke betrokkenheid van de minister, zodat het vreemd is dat de vreemdeling in juli 2014 ineens naar gesteld wegens dat onderzoek zou zijn opgepakt.
Beoordeling grief over de verklaringen over vervolging
5. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op dit standpunt gesteld. Hij heeft de verklaringen van de vreemdeling in het gehoor en de zienswijze over het al dan niet op basis van het kenteken (kunnen) vaststellen van de eigenaar van de Audi A8 terecht tegenstrijdig aan elkaar geacht. Dat de eenheid van de vreemdeling niet wenste af te gaan op de database van kentekens en, zoals de rechtbank heeft overwogen, daarom onderzoek werd gedaan in het systeem TIMS, waar de vreemdeling niet direct toegang toe had, laat onverlet dat de politie volgens de verklaring van de vreemdeling niet afgaat op kentekens maar aan de hand van forensisch nader onderzoek vaststelt wie de eigenaar is. Voorts heeft hij zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bevreemdingwekkend is dat de vreemdeling pas later - in ieder geval na het verzoek om verder onderzoek te mogen doen - ermee bekend werd dat de Audi A8 eigendom is van de minister van Binnenlandse Zaken. Nog daargelaten dat de vreemdeling tegenstrijdig heeft verklaard over het al dan niet controleren van het kenteken, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat de politie, enkel omdat er veel gestolen of aangepaste auto's rondrijden, in het geheel geen gebruik maakt van een functionerende databank van kentekenregistratie bij een controle, dan wel later bij het opstellen van de informatie voor een vervolgonderzoek. Ook heeft de staatssecretaris het niet ten onrechte bevreemdingwekkend geacht dat de vreemdeling en zijn collega's enkele maanden na de controle en het verzoek om nader onderzoek te mogen doen op oneigenlijke gronden zijn gearresteerd. Zij waren immers al van het onderzoek gehaald, werkten daaraan niet meer en wisten bovendien nog niet van de betrokkenheid van de minister.
5.1. De staatssecretaris heeft zich aldus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de controle van en het onderzoek naar de Audi A8 en de latere arrestatie en veroordeling.
Beoordeling grief over de overgelegde documenten
6. De staatssecretaris heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat aan de door de vreemdelingen overgelegde documenten niet de door de vreemdelingen gewenste waarde toekomt, omdat zij het gestelde causale verband tussen de controle van en het onderzoek naar de Audi A8 en de latere arrestatie en veroordeling niet aantonen.
6.1. Weliswaar onderbouwen de documenten een groot deel van het asielrelaas en blijkt daaruit bijvoorbeeld dat de vreemdeling is aangehouden en veroordeeld, maar die delen van het asielrelaas heeft de staatssecretaris geloofwaardig geacht. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de documenten niet blijkt dat de veroordeling van de vreemdeling berust op valse beschuldigingen.
6.2. Uit het overgelegde strafvonnis blijkt dat de vreemdeling is veroordeeld wegens passieve corruptie en dat zijn advocaat aan het slot van de zitting heeft bepleit hem schuldig te verklaren. Hoewel, zoals de rechtbank terecht heeft geconstateerd, in de uitspraak ook staat dat de advocaat van de vreemdeling heeft gesteld dat het bewijs ter zitting niet voldoende is, laat dit onverlet dat hij ter afsluiting van de zitting heeft verzocht om de vreemdeling schuldig te verklaren. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het vonnis geen verband blijkt met de Audi A8, dat de passieve corruptie niet enkel op basis van de aangifte en de verklaring van de vreemdeling bewezen is verklaard, en dat, als de vreemdeling daadwerkelijk onschuldig was, niet valt in te zien dat hij heeft verzocht om schuldigverklaring en geen hoger beroep heeft ingesteld, om daarna eventueel zijn zaak nog voor te leggen aan het EHRM.
6.3. Voorts voert de staatssecretaris terecht aan dat niet is gebleken dat de door de rechtbank uitdrukkelijk genoemde documenten afkomstig zijn uit een objectieve en onafhankelijke bron. Bovendien heeft de staatssecretaris terecht van belang geacht dat in de verklaring van de chef van de vreemdeling, die al enkele jaren geleden aan de media heeft verteld over het gebruik van de Audi A8 door de neven van de minister, geen verband wordt gelegd tussen de controle van en het onderzoek naar de Audi A8 en de veroordeling van de vreemdeling voor passieve corruptie. Ook ten aanzien van door de vreemdeling tegenover de media afgelegde verklaringen geldt dat, voor zover zij het asielrelaas al bevestigen, deze verklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve en onafhankelijke bron. De staatssecretaris heeft voorts terecht tegengeworpen dat de vreemdeling niet heeft onderbouwd dat zijn collega's in Zwitserland asiel hebben gekregen na verificatie van hun verklaringen. Dat zij asiel zouden hebben gekregen, legt op zichzelf nog geen verband met het asielrelaas van de vreemdeling.
6.4. Tot slot voert de staatssecretaris terecht aan dat de algemene informatie over corruptie in Albanië het vorenstaande niet anders kan maken, nu de vreemdeling daarmee nog niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onrechtmatig, op basis van corruptie, voor passieve corruptie is veroordeeld.
Beoordeling grief over 3 EVRM risico wegens maffia
7. Zoals blijkt uit het vorenstaande, heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband is tussen de controle van en het onderzoek naar de Audi A8 en de veroordeling voor passieve corruptie. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft of bij terugkeer zal krijgen met de maffia.
7.1. De vreemdeling heeft verklaard dat hij anderhalve maand na zijn vrijlating in februari 2015 veel informatie heeft ontvangen over de criminele organisaties, dat hij door hen gezocht wordt en dat de grote bazen geld hebben betaald om hem te elimineren. Zoals de staatssecretaris terecht heeft tegengeworpen, blijkt uit de verklaringen van de vreemdeling echter niet dat hij ooit concrete problemen heeft gehad met de criminele organisaties, ook niet na zijn terugkeer uit Duitsland in december 2015 na een daar doorlopen asielprocedure. De staatssecretaris heeft bij dat standpunt voorts betrokken dat de vreemdeling heeft verklaard dat het onmogelijk is om namen te geven van de personen waarvoor hij vreest omdat het één groot crimineel netwerk is, en dat de informatie over de dreiging uit een niet nader genoemde of gespecifieerde betrouwbare bron is. Aangezien de vreemdeling jarenlang in de drugsbestrijdingseenheid van de politie heeft gewerkt, stelt de staatssecretaris terecht dat meer verklaringen hadden mogen worden verwacht.
Conclusie
8. De grieven slagen.
9. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten van 27 oktober 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Risico door uitlatingen in media
10. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij problemen vreest met de maffia, omdat hij zich inmiddels kenbaar in de media heeft uitgelaten over de maffia. Een politiechef zou daarom zijn ouders hebben gewaarschuwd om wegens een bomdreiging niet meer met hun auto te rijden en de vreemdeling zelf zou in Nederland zijn achtervolgd door een man op een motor. Ook heeft hij een onvertaalde kopie van een aangifte van zijn vader overgelegd.
10.1. Zoals de staatssecretaris terecht heeft tegengeworpen, zijn de uitlatingen in de media over de oud-minister en de maffia op zichzelf onvoldoende om alsnog aan te nemen dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hij heeft er hierbij terecht op gewezen dat Albanië een veilig land van herkomst is, zodat er vanuit moet worden gegaan dat de vreemdeling bescherming krijgt tegen eventuele vervolging of onmenselijke behandeling door overheidsfunctionarissen of derden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474). De door de vreemdeling ingeroepen informatie over onvolkomenheden in het systeem van rechtsbescherming geeft geen ander beeld dan reeds is betrokken bij voormelde uitspraak van 14 september 2016, en maakt dus niet dat geconcludeerd moet worden dat de op dit moment in Albanië geboden bescherming zodanig gebrekkig is, dat de bestaande rechtsmiddelen in de regel niet daadwerkelijk beschikbaar zijn. De staatssecretaris heeft er daarbij terecht op gewezen dat de vreemdeling ook niet met stukken heeft onderbouwd dat hij problemen heeft gehad met of bij terugkeer heeft te verwachten van criminele organisaties. De onvertaalde aangifte van de vader van de vreemdeling is voor die conclusie immers onvoldoende. Risico door uitzitten gevangenisstraf
11. Ook heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij bij terugkeer geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM wegens de gevangenisstraf van één jaar, drie maanden en drie dagen die hij nog moet uitzitten. Hij betoogt hiertoe, onder verwijzing naar het rapport van het US Department of State 'Albania 2016 Human Rights Report' van 3 maart 2017, dat er aanzienlijke misstanden zijn in de Albanese gevangenissen. Hij vreest voorts voor represailles van drugscriminelen die hij heeft opgesloten en van de criminele groeperingen wiens banden met hoge functionarissen hij in de media aan de orde heeft gesteld.
11.1. De staatssecretaris heeft zich, voor zover nu van belang, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat Albanië haar verdragsverplichtingen niet nakomt en er voor hem, als zich problemen voordoen, geen mogelijkheid bestaat bescherming in te roepen. Het gaat om normale strafvervolging wegens het plegen van een commuun delict. Uit de door de vreemdeling overgelegde informatie blijkt volgens de staatssecretaris niet dat de omstandigheden in gevangenissen dusdanig zijn dat het enkele uitzitten van een gevangenisstraf al een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM oplevert. Bepaalde problemen die zijn genoemd in de stukken zijn niet van dien aard dat zij een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren, uit de stukken blijkt niet dat in de gevangenis effectieve veiligheid en bescherming ontbreekt en de informatie over mishandeling door gevangenispersoneel betreft incidenten en onderbouwen het gestelde risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM dus evenmin. De door de vreemdeling gestelde vrees voor een slechte behandeling door drugscriminelen wegens zijn politiewerkzaamheden volgt de staatssecretaris ook niet, nu de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden van leden van criminele organisaties. Uit de verklaringen van de vreemdeling is ook niet gebleken dat hij tijdens het uitzitten van het eerste deel van zijn gevangenisstraf in strijd met artikel 3 van het EVRM is behandeld, terwijl de vreemdeling niet met stukken heeft onderbouwd dat hij bij terugkeer wél dergelijke problemen heeft te verwachten, aldus de staatssecretaris.
11.2. De staatssecretaris heeft zich terecht op dit standpunt gesteld. Weliswaar blijkt uit het rapport van het US State Department, en de eerder door de vreemdeling ingeroepen informatie, dat er tekortkomingen zijn in het Albanese gevangenissysteem, maar de daarin vermelde informatie is onvoldoende om aan te nemen dat iedereen die in Albanië gevangen zit een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit risico wél loopt wegens zijn vroegere politiewerkzaamheden. De vreemdeling heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij eerder, onder meer ten tijde van zijn detentie, concrete problemen heeft ondervonden van leden van criminele organisaties, en onderbouwt evenmin dat hij die problemen bij terugkeer wél heeft te verwachten.
Conclusie
12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 december 2017 in zaken nrs. NL17.11620 en NL17.11622;
III. verklaart de in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van de Sluis
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2018
802.