201706577/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Wieringerwerf (hierna: [appellante sub 1]),
2. [appellant sub 2] mede h.o.d.n. [bedrijf], wonend dan wel gevestigd te Middenmeer (hierna: [appellant sub 2]),
3. Abuco B.V., gevestigd te Wieringerwerf, en anderen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Abuco),
appellanten,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2017 in zaak nr. 16/5545 in het geding tussen:
[appellante sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.
Procesverloop
Op 4 mei 2016 heeft het college aan [appellante sub 1] bekendgemaakt dat de door hem aangevraagde omgevingsvergunning voor het realiseren van een kleinschalige horecagelegenheid op het perceel [locatie 1] in Middenmeer (hierna: het perceel) op 11 april 2016 van rechtswege is verleend.
Bij besluit van 8 november 2016 heeft het college de door [appellant sub 2] en Abuco daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de van rechtswege verleende omgevingsvergunning herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Bij mondelinge uitspraak van 13 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en Abuco hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] en Abuco hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2018, waar [appellante sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Bergman en M. Dudink, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante sub 1] heeft op het perceel een bedrijf dat zich richt op de in- en verkoop van horecabenodigdheden, het verzorgen van (bedrijfs)feesten op locatie alsmede catering en horecaverhuur. Het perceel ligt op een bedrijventerrein. [appellante sub 1] heeft op 12 februari 2016 een aanvraag ingediend voor het realiseren van een kleinschalige horecagelegenheid van 100 m2 op het perceel ten behoeve van feesten, partijen, zalenverhuur en een lunchroom. Op 18 maart 2016 heeft [appellante sub 1] zijn aanvraag aangevuld. Uit deze aanvulling en de bij de aanvraag behorende ruimtelijke onderbouwing van 30 januari 2016 volgt dat de aanvraag zowel ziet op daghoreca van 11.00 uur tot 17.00 uur alsmede op besloten feesten, waarvoor geen tijden zijn vermeld. Het accent ligt op besloten feesten in de avond voor maximaal 80 personen.
[appellant sub 2] bewoont de op 4 m afstand van het perceel gelegen bedrijfswoning aan de [locatie 2], die behoort bij het [bedrijf]. Hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Abuco is gevestigd tegenover het perceel en vreest overlast voor haar bedrijfsvoering.
2. Deze procedure ziet op het besluit op bezwaar van 8 november 2016, waarbij het college de op 11 april 2016 van rechtswege verleende omgevingsvergunning heeft herroepen en alsnog heeft geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat het aangevraagde gebruik in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Middenmeer 2009" op het perceel rustende bestemming "Bedrijventerrein". Tussen partijen is dit niet in geschil. Het college wil geen medewerking verlenen aan het aangevraagde gebruik van het perceel in afwijking van het bestemmingsplan. [appellante sub 1] kan volgens het college niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Voorts leidt het aangevraagde gebruik volgens het college tot ruimtelijk relevante overlast voor omwonenden, zodat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellante sub 1] ongegrond verklaard, omdat de door haar aangeleverde gegevens onvoldoende concreet zijn om een deugdelijke belangenafweging te maken. Gelet hierop heeft het college volgens de rechtbank in redelijkheid vast kunnen houden aan het bestemmingsplan en de gevraagde omgevingsvergunning kunnen weigeren.
Beoordeling hoger beroepen
4. [appellante sub 1], [appellant sub 2] en Abuco betogen dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door te overwegen dat bepaalde stukken ontbreken die noodzakelijk zijn voor het maken van een deugdelijke belangenafweging door het college. Zij voeren aan dat het college niet aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd dat bepaalde stukken ontbreken die nodig zijn voor een deugdelijke belangenafweging. [appellante sub 1], [appellant sub 2] en Abuco voeren voorts aan dat het college die belangenafweging in het besluit op bezwaar wel heeft gemaakt.
4.1. Naar het oordeel van de Afdeling betogen [appellante sub 1], [appellant sub 2] en Abuco terecht dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden. In beroep zijn geen gronden aangevoerd over het ontbreken van stukken. Bovendien heeft het college aan het besluit op bezwaar een belangenafweging ten grondslag gelegd op grond van de hem beschikbare gegevens.
De betogen slagen.
5. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid mocht weigeren de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Volgens [appellante sub 1] is het college bij die beoordeling ten onrechte niet van de door hem aangevraagde kleinschalige horecagelegenheid uitgegaan. Het college gaat volgens hem uit van de verkeerde categorie van horeca-activiteiten. Hij voert verder aan dat de activiteiten niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zullen leiden. Dit blijkt volgens [appellante sub 1] uit een door hem overgelegd akoestisch rapport van 19 augustus 2016, een aanvullend onderzoek naar parkeren van april 2017 en een advies ten aanzien van het versterken van de geluidwering van de horecagelegenheid alsmede het door hem overgelegde bedrijfsplan. Uit deze stukken volgt dat er voldoende parkeergelegenheid op openbaar terrein beschikbaar is en voorts dat kan worden voldaan aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen geluidnormen door het begrenzen van het geluidniveau en door het treffen van onder meer isolerende maatregelen, aldus [appellante sub 1].
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in het kader van de gevraagde omgevingsvergunning dient te beoordelen of met het voorgenomen gebruik van het perceel een onaanvaardbare inbreuk wordt gemaakt op het woon- en leefklimaat. Het college kan ervoor kiezen zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. In dat geval heeft het college beleidsruimte en toetst de rechter of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. In beginsel maakt het college een eigen afweging (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:820). 5.2. Daargelaten in welke categorie de aangevraagde horeca-activiteiten vallen, heeft het college zich, gelet op de beschrijving van de activiteiten in de aanvraag en de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing, zoals hiervoor onder 1 is weergegeven, waaruit volgt dat het accent ligt op besloten feesten voor maximaal 80 personen in de avond en daghoreca, alsmede de zeer korte afstand tussen het pand op het perceel en de naastgelegen woning van [appellant sub 2], in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat [appellante sub 1] zal kunnen voldoen aan de geluidnormen die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden.
Uitgangspunt is blijkens het door [appellante sub 1] overgelegde akoestisch rapport van 19 augustus 2016 een vanwege de woning van [appellant sub 2] maximaal toelaatbaar binnenniveau van 85 dB(A) in het pand op het perceel. Zowel uit het advies van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (hierna: de RUD) als uit het door [appellante sub 1] overgelegde akoestisch rapport volgt dat een binnenniveau van 85 dB(A) bij de aangevraagde activiteiten, ook als wordt uitgegaan van het draaien van popmuziek, niet realistisch is. In het door [appellante sub 1] overgelegde akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat met geluidreducerende maatregelen eventueel in combinatie met een geluidbegrenzer wellicht een maximaal toelaatbaar binnenniveau van ca 90 dB(A) kan worden bereikt. Derhalve biedt ook het treffen van geluidreducerende maatregelen geen garantie dat aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. Daarbij komt dat blijkens het advies van de RUD en het door [appellante sub 1] overgelegde akoestisch rapport alleen het muziekgeluid is meegenomen en het geluid van andere installaties buiten beschouwing is gelaten.
Voorts heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning van [appellant sub 2], gelet op de korte afstand van deze woning tot het perceel, evenmin kan worden gegarandeerd vanwege het stemgeluid van bezoekers, bezoekers die buiten het pand roken en geluidoverlast vanwege aankomende en vertrekkende bezoekers zoals het dichtslaan van portieren en startende auto’s.
5.3. Het college heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij heeft het college aansluiting kunnen zoeken bij artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Hollands Kroon, zoals dat gold ten tijde van belang, waaruit volgt dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig moet zijn. Het college heeft aan de hand van de "CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" berekend dat voor de realisering van de horecagelegenheid op het perceel 33 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn voor de te houden feesten en 13 parkeerplaatsen op eigen terrein voor de functie daghoreca. Uit de ruimtelijke onderbouwing alsmede het door [appellante sub 1] overgelegde parkeeronderzoek blijkt dat 10 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd op het perceel. [appellante sub 1] heeft met het door hem overgelegde parkeeronderzoek niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het college heeft onweersproken gesteld dat de openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving overdag een hoge bezettingsgraad hebben. Nog daargelaten welke horeca-categorie van toepassing is, en daargelaten dat in de avond meer parkeerplaatsen op het bedrijventerrein beschikbaar zijn, wordt niet voldaan aan de norm voor de functie daghoreca.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen weigeren omdat het voorgenomen gebruik van het pand op het perceel leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse en in onvoldoende parkeerruimte is voorzien.
Het betoog van [appellante sub 1] faalt.
Slotoverwegingen
6. Weliswaar slagen de betogen van [appellante sub 1], [appellant sub 2] en Abuco wat betreft de omvang van het geschil, maar dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft immers het beroep van [appellante sub 1] ongegrond verklaard, hetgeen betekent dat het besluit op bezwaar van 8 november 2016 in stand is gelaten en daarmee ook de weigering om omgevingsvergunning te verlenen. Omdat ook het hoger beroep van [appellante sub 1] niet slaagt, blijft de beslissing van de rechtbank, zij het op andere gronden, in stand.
7. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
374-866.