ECLI:NL:RVS:2018:2584

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201707393/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
  • L.S. Kors
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Verantwoordelijkheid voor aangeboden afvalstoffen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant A] en [appellant B] (tezamen [appellant]) en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een platgemaakte doos die op 16 juni 2017 was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer. Het college stelde dat [appellant] verantwoordelijk was voor de doos, omdat zijn naam en adres op het adreslabel stonden.

[Appellant] betwistte niet dat de doos van hem afkomstig was, maar stelde dat hij niet degene was die de doos naast de container had neergezet. Hij voerde aan dat hij drie eigen containers had en dat de doos in die container had gepast. Ook suggereerde hij dat de doos tijdens de verhuizing verloren kon zijn gegaan. De Afdeling overwoog dat, hoewel in de regel aangenomen mag worden dat de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid ook de overtreder is, [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet degene was die de doos in strijd met de verordening had aangeboden.

De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college terecht [appellant] als overtreder had aangemerkt. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen voor hun afval en de handhaving van gemeentelijke verordeningen.

Uitspraak

201707393/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college zijn beslissing om op 16 juni 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 16 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platgemaakte doos die op 16 juni 2017 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de [locatie]. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt niet degene te zijn geweest die de doos aan de andere kant van Den Haag naast een ORAC heeft neergezet. Hij voert aan dat hij bij zijn woning drie eigen containers heeft, waaronder één voor karton, en dat de aangetroffen doos in die container had gepast. Hij stelt dat er tijdens de verhuizing naar het adres dat op de aangetroffen doos staat, van alles heeft kunnen gebeuren met de doos. Mogelijk is de doos onder zijn armen uit gevallen, stak de doos uit de papiercontainer of hebben vrienden de doos met daarin spullen meegenomen.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2.    Met het opperen van mogelijkheden waarop de doos naast de ORAC aan de Hasseltsestraat terecht kan zijn gekomen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat één van die mogelijkheden zich heeft voorgedaan en dat hij niet degene is geweest die de doos daar in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden. Ook de omstandigheid dat hij over eigen containers beschikt waarin hij de doos had kunnen weggooien, maakt dat niet aannemelijk. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
687.