ECLI:NL:RVS:2018:2584
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.M.H. Hoogvliet
- L.S. Kors
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Verantwoordelijkheid voor aangeboden afvalstoffen
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant A] en [appellant B] (tezamen [appellant]) en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een platgemaakte doos die op 16 juni 2017 was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer. Het college stelde dat [appellant] verantwoordelijk was voor de doos, omdat zijn naam en adres op het adreslabel stonden.
[Appellant] betwistte niet dat de doos van hem afkomstig was, maar stelde dat hij niet degene was die de doos naast de container had neergezet. Hij voerde aan dat hij drie eigen containers had en dat de doos in die container had gepast. Ook suggereerde hij dat de doos tijdens de verhuizing verloren kon zijn gegaan. De Afdeling overwoog dat, hoewel in de regel aangenomen mag worden dat de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid ook de overtreder is, [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet degene was die de doos in strijd met de verordening had aangeboden.
De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college terecht [appellant] als overtreder had aangemerkt. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen voor hun afval en de handhaving van gemeentelijke verordeningen.