ECLI:NL:RVS:2018:2585

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201707903/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Overtreding en Kostenverhaal

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan over een beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 5 juli 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit betrof een platgemaakte doos die op 29 juni 2017 naast een papiercontainer was aangetroffen. Het college stelde dat [appellant] de doos had aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel stond.

[Appellant] betwistte niet dat de doos van hem afkomstig was, maar stelde dat hij deze in de papiercontainer had gedaan en vermoedde dat de doos uit de container was gevallen. Hij voerde aan dat de vulopening van de papiercontainer groot genoeg was voor dit soort incidenten. Het college had echter in zijn besluit vermeld dat een deel van de kosten van de bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] zou komen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, waarna hij beroep instelde.

De Afdeling heeft de zaak op 24 juli 2018 ter zitting behandeld. In de overwegingen werd gesteld dat, hoewel [appellant] zijn stelling dat de doos uit de papiercontainer was gevallen niet kon onderbouwen, het college hem terecht als overtreder had aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat de argumenten van [appellant] niet voldoende waren om aan te tonen dat hij niet verantwoordelijk was voor de overtreding. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201707903/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2017 heeft het college zijn beslissing om op 29 juni 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 27 september 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platgemaakte doos die op 29 juni 2017 is aangetroffen naast een papiercontainer ter hoogte van de [locatie]. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij de doos in de papiercontainer heeft gedaan. Hij vermoedt dat de doos uit de papiercontainer is gevallen. Hij voert aan dat de vulopening van de papiercontainer vrij groot is en dat er, wanneer de container bijna vol is, makkelijk iets uit kan vallen wanneer er daarna nog iets in de container wordt gedaan. Volgens hem zou hij niet de moeite nemen om de aangetroffen doos netjes plat te maken en naar de papiercontainer te brengen, die verder weg van zijn woning is dan de aanbiedplek voor restafval, om de doos vervolgens niet in de papiercontainer te doen.
Verder wijst hij erop dat het bij de ondergrondse restafvalcontainers niet mogelijk is dat er iets uit valt en het besluit van 5 juli 2017 hem ertoe dwingt in het vervolg zijn oud papier bij het restafval weg te gooien en niet langer gescheiden weg te brengen.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2.    De stelling van [appellant] dat hij de doos in de papiercontainer heeft gedaan en dat hij vermoed dat de doos daaruit is gevallen, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden. De omstandigheid dat de vulopening van de papiercontainer vrij groot is, zodat er papier uit kan vallen, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat dat met de aangetroffen doos is gebeurd. Ook de omstandigheid dat [appellant] de moeite heeft genomen om de doos plat te maken en naar de papiercontainer te brengen, maakt niet aannemelijk dat hij niet degene is geweest die de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden.
In de opmerking van [appellant] dat het besluit van 5 juli 2017 hem ertoe dwingt in het vervolg zijn oud papier bij het restafval weg te gooien, kan geen beroepsgrond worden gelezen.
Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.     [appellant] stelt het ongeloofwaardig te vinden dat het college opruimwerkzaamheden heeft verricht voor het verwijderen van de aangetroffen doos.
3.1.    In het besluit van 5 juli 2017 staat dat de kosten voor het verwijderen, onderzoeken en afvoeren van de doos en de administratieve kosten in totaal € 194,00 bedragen, waarvan bij een eerste overtreding € 126,00 in rekening wordt gebracht. Bij het verweerschrift heeft het college een gespecificeerde kostenberekening gevoegd. Daaruit blijkt dat de kosten van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang niet alleen bestaan uit de kosten voor het feitelijk verwijderen van het verkeerd aangeboden huisvuil, maar ook uit het arbeidsloon van de toezichthouder, onder meer voor het opstellen van een rapportage, en het arbeidsloon van de backoffice. [appellant] heeft niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt dat de op de kostenberekening vermelde onderdelen en bijbehorende bedragen niet overeenkomen met de handelingen die zijn verricht en de kosten die zijn gemaakt voor het verwijderen van de doos.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
687.