ECLI:NL:RVS:2018:2588

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201708677/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
  • L.S. Kors
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Aansprakelijkheid van de appellant voor aangeboden afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 19 juli 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant op 17 juli 2017 in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Dit betrof een kartonnen doos met restafval die was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer. Het college stelde vast dat in de doos een poststuk was aangetroffen dat herleidbaar was naar het adres van de appellant, wat leidde tot de conclusie dat de appellant verantwoordelijk was voor het aanbieden van het afval.

De appellant betwistte dat zij de doos had geplaatst en voerde aan dat het poststuk afkomstig was van een eerdere bewoonster van haar adres. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog echter dat, op basis van eerder recht, aangenomen mag worden dat de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij deze aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die het voorschrift heeft geschonden. De appellant kon niet overtuigend aantonen dat zij niet verantwoordelijk was voor het afval, en haar beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van inwoners voor het correct aanbieden van afval en de gevolgen van het niet naleven van de lokale afvalstoffenverordening. De Raad van State oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat de appellant de overtreder was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708677/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2017 heeft het college zijn beslissing om op 17 juli 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 15 september 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.M. Tangali, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos met restafval, die op 17 juli 2017 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van lichtmast 41 aan de Hertenrade, nabij de hoek van de Hertenrade en de Hengelolaan. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar adres herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een enveloppe, geadresseerd aan een eerdere bewoonster van het adres van [appellante].
2.    [appellante] betwist dat zij de doos naast de ORAC heeft geplaatst. Zij voert aan dat haar gegevens niet op het aangetroffen poststuk staan, maar dat de brief afkomstig is van een eerdere bewoonster. Daarnaast voert zij aan enige tijd niet op haar adres te hebben verbleven.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2.    Aangezien het aangetroffen poststuk is geadresseerd aan het adres van [appellante], moet worden aangenomen dat het poststuk op dat adres is bezorgd, zodat [appellante] het poststuk heeft ontvangen. De aangetroffen doos, waarin dat poststuk is aangetroffen, is daarom tot haar herleidbaar. Gelet op het hiervoor onder 2.1 weergegeven bewijsvermoeden, mocht het college aannemen dat zij de overtreder is.
Met de enkele, niet onderbouwde, stelling dat zij enige tijd niet op haar adres heeft verbleven, waarbij zij ook niet heeft aangegeven in welke periode zij niet op haar adres verbleef, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden.
Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
687.