ECLI:NL:RVS:2018:2693
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 november 2015 de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 6 december 2017. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 3 juli 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Echter, de voorzieningenrechter zag geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet beoogt dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning niet mag intrekken of geen inreisverbod mag uitvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 501,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.