ECLI:NL:RVS:2018:2697

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
201607313/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering subsidie en verrekening door staatssecretaris van Economische Zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 augustus 2016. De zaak betreft een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij een terugvordering van een subsidie is verrekend met de uitbetaling van een andere subsidie. De staatssecretaris had op 23 januari 2015 besloten om een subsidie terug te vorderen vanwege de intrekking van een eerdere subsidie. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 12 augustus 2015 in een bezwaarprocedure ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellanten tegen dit besluit op 8 augustus 2016 ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 mei 2017 en 16 januari 2018 behandeld. Tijdens deze zittingen zijn de appellanten bijgestaan door hun advocaat, mr. J. van Vulpen, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels. De Afdeling heeft het onderzoek heropend en nadere stukken zijn ingediend. Op 20 maart 2018 is het onderzoek geschorst en op 6 augustus 2018 gesloten.

De Afdeling heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en heeft geconcludeerd dat de intrekking van de subsidie door het college van gedeputeerde staten van Zeeland, die aanleiding gaf tot de verrekening door de staatssecretaris, niet stand kan houden. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris is herroepen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan de appellanten.

Uitspraak

201607313/1/A2.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 augustus 2016 in zaak nr. 15/6179 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat).
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2015 heeft de staatssecretaris een terugvordering vanwege de intrekking van een subsidie voor [appellant] verrekend met de uitbetaling van een andere subsidie.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, zijn verschenen.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek heropend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Vulpen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek op 20 maart 2018 geschorst en op 6 augustus 2018 gesloten.
Overwegingen
1.    Voor de aanleiding van het geschil tussen [appellant] en de staatssecretaris, verwijst de Afdeling naar haar tussenuitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1368, en haar uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:2698, in de parallel lopende zaak over de intrekking van de door het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) verstrekte subsidie op grond van de Subsidieverordening natuur- en Landschapsbeheer Zeeland (hierna: SNL).
2.    De staatssecretaris is het Europeesrechtelijk betaalorgaan van de SNL-subsidie. De intrekking van de SNL-subsidie die voorligt in de andere zaak, is voor de staatssecretaris aanleiding geweest voor de verrekening van een door [appellant] te ontvangen bedrag met een door hem terug te betalen bedrag.
3.    Het college is na de tussenuitspraak in de andere zaak teruggekomen op de intrekking van de SNL-subsidie, zodat deze voor [appellant] herleeft. [appellant] voert terecht aan dat hierdoor ook de verrekening door de staatssecretaris, die immers berustte op de intrekking van de SNL-subsidie, geen stand kan houden.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2015 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Dat besluit zal worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 23 januari 2015 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet aanleiding de proceskostenveroordeling in deze zaak te beperken tot een vergoeding voor het indienen van het hogerberoepschrift en het bijwonen van de eerste zitting, nu de rest van de procedure uitsluitend betrekking had op de intrekking van de SNL-subsidie door het college en niet op de verrekening door de staatssecretaris.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 augustus 2016 in zaak nr. 15/6179;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 12 augustus 2015, kenmerk 492-9988;
V.    herroept het besluit van 23 januari 2015;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellant A], [appellant B] en [appellant C]  het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
799.