ECLI:NL:RVS:2018:2761

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
201709086/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van hoger beroep door verzoekster

Op 15 november 2017 heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2017. Dit hoger beroep werd ingetrokken op 17 juli 2018, waarna verzoekster verzocht om het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam te veroordelen in de proceskosten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek behandeld op de zitting van 18 juli 2018, waar het college vertegenwoordigd was door mr. N. Hamdach.

De Afdeling overweegt dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het hogerberoepschrift. In dit geval heeft het college de aanvraag van verzoekster op 5 december 2016 afgewezen en dit besluit gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 26 januari 2017. De rechtbank heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.

Verzoekster heeft in haar brief van 17 juli 2018 aangegeven dat zij een urgentieverklaring heeft ontvangen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, ingediend op 18 oktober 2017. Het college heeft toegelicht dat verzoekster na de zitting bij de rechtbank een nieuwe aanvraag heeft ingediend en dat zij zich onder medische behandeling heeft gesteld. De GGD-arts heeft geadviseerd om een urgentieverklaring te verlenen, wat het college heeft gedaan. De Afdeling concludeert dat het college niet aan het hoger beroep van verzoekster tegemoet is gekomen, waardoor het verzoek om proceskostenveroordeling wordt afgewezen.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is om het verzoek af te wijzen, en dit is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.

Uitspraak

201709086/1/A3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te Amsterdam,
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht).
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2017, heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2017.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2018, heeft [verzoekster] het hoger beroep ingetrokken en heeft zij de Afdeling verzocht het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
De Afdeling heeft het verzoek op de voor de behandeling van het hoger beroep reeds geplande zitting van 18 juli 2018 behandeld, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6501 en de uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1754), komt het bestuursorgaan, indien het het door de indiener van het hogerberoepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tegemoet als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het hogerberoepschrift heeft aangevoerd.
3.    Het college heeft de aanvraag van [verzoekster] bij zijn besluit van 5 december 2016 afgewezen. Dat besluit heeft het college bij zijn besluit op bezwaar van 26 januari 2017 gehandhaafd. Het college heeft overwogen dat [verzoekster] niet in behandeling is bij een GGZ-instelling of een vrijgevestigde psychiater en dat zij niet minimaal zes maanden in behandeling is geweest. Bij uitspraak van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [verzoekster] tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4.    In de brief van [verzoekster] van 17 juli 2018, waarbij zij haar hoger beroep heeft ingetrokken, is vermeld dat haar naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, ingediend op 18 oktober 2017, een urgentieverklaring is verleend. Het college heeft in dit kader toegelicht dat [verzoekster] na de zitting bij de rechtbank op 11 oktober 2017 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. Omdat zij zich onder medische behandeling heeft gesteld, heeft het college de GGD-arts in het kader van die nieuwe aanvraag verzocht een advies uit te brengen. Het gesprek bij de GGD-arts heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018, waarna de arts heeft geadviseerd [verzoekster] een urgentieverklaring te verlenen. Vervolgens heeft het een urgentieverklaring verleend, aldus het college.
Gelet hierop is het college niet aan het hoger beroep van [verzoekster] tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
5.    Het verzoek dient te worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018
581.