201705727/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 juni 2017 in zaken nrs. 16/338 en 16/593 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om herziening van een beschikking over kinderopvangtoeslag voor het jaar 2007 afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om herziening van een beschikking over kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010 afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2017 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen de besluiten van 15 december 2015 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. C. Azarual, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend, waarbij stukken van partijen, onder meer van [appellante] van 25 mei 2018 en van de Belastingdienst/Toeslagen van 13 juni 2018, aan het dossier zijn toegevoegd. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Afdeling vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft over 2007 en 2010 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Die zijn later op nihil gesteld en de reeds betaalde bedragen zijn teruggevorderd. Vervolgens heeft ook definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over die jaren op nihil plaatsgevonden. Nadien heeft [appellante], voor beide jaren afzonderlijk, bij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om herziening ingediend. Deze procedure gaat over de herziening.
Kinderopvangtoeslag 2007
2. Bij besluit van 23 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag 2007 herzien en gewijzigd vastgesteld op nihil. Als gevolg daarvan heeft de dienst bij besluit van 25 april 2014 een bedrag van € 16.428,00 van [appellante] teruggevorderd. Bij besluit van 6 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag 2007 definitief vastgesteld op nihil. Bij brief van 13 juli 2015 heeft [appellante] bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om herziening gedaan, dat de dienst bij het besluit van 3 augustus 2015 heeft afgewezen. Bij het besluit op bezwaar van 15 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de afwijzing gehandhaafd.
3. De Afdeling constateert dat zowel [appellante] in haar betoog als de Belastingdienst/Toeslagen in zijn besluitvorming geen duidelijk onderscheid maakt tussen een verzoek om herziening van een voorschotbeschikking en een verzoek om herziening van een besluit waarbij de kinderopvangtoeslag definitief is vastgesteld. Ook in de aangevallen uitspraak lopen de criteria die daarvoor gelden door elkaar. Gelet op recente rechtspraak van de Afdeling (zie de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2140) geldt voor een verzoek om herziening van een definitieve vaststelling in een geval waarbij de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming niet binnen vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft definitief heeft berekend en vastgesteld en dus de wettelijke termijn voor het indienen van een verzoek om herziening reeds is verstreken, voor de rechtzoekende in beginsel een termijn van één jaar om alsnog om herziening te vragen. De termijn wordt berekend vanaf de datum van het besluit waarbij de tegemoetkoming definitief is berekend en vastgesteld. Voor een verzoek om herziening van een voorschotbeschikking geldt dat dit kan worden ingediend zolang de kinderopvangtoeslag voor het betrokken jaar nog niet definitief is berekend en vastgesteld. Indien dat wel is gebeurd kan het voorschot niet meer worden herzien. Als een toeslag definitief wordt vastgesteld hangende hoger beroep tegen een weigering een voorschotbeschikking te herzien, is er geen belang meer bij dat hoger beroep (zie de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:930). 3.1. Ter zitting is besproken of in dit specifieke geval kan worden voorbijgegaan aan de juridische complicaties en een praktische oplossing zou kunnen worden bereikt doordat de Belastingdienst/Toeslagen nog eens zou kijken naar de kinderopvangtoeslag over 2007. Het gaat [appellante] er immers om dat in deze procedure inhoudelijk wordt bezien of zij aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2007. Op 23 maart 2018, in samenhang bezien met de herziene definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2007 met dagtekening 12 april 2018, heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op het bezwaar genomen. Dit heeft ertoe geleid dat [appellante] over 2007 alsnog een bedrag van € 12.373,00 aan kinderopvangtoeslag ontvangt. Bij brief van 9 mei 2018 heeft zij daarop gereageerd en gesteld op basis van de overgelegde urenstaten recht te hebben op een tegemoetkoming van € 15.145,12. In die brief heeft de Afdeling aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Vervolgens heeft [appellante] bij brief van 25 mei 2018 haar standpunt nader toegelicht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarop bij brief van 13 juni 2018 gereageerd.
3.2. Met het besluit van 23 maart 2018, in samenhang bezien met het besluit van 12 april 2018, heeft de Belastingdienst/Toeslagen voldaan aan hetgeen ter zitting is besproken. Deze besluiten vervangen het besluit op bezwaar van 15 december 2015 en [appellante] heeft nu een inhoudelijke beslissing gekregen over haar aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2007. Dit betekent dat [appellante] geen belang meer heeft bij een oordeel van de Afdeling over hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd tegen het besluit van 15 december 2015 over de kinderopvangtoeslag 2007 en de beslissing van de rechtbank daarover. De Afdeling zal het hoger beroep daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
4. Het nieuwe besluit van 23 maart 2018, in samenhang bezien met het besluit van 12 april 2018, wordt met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb in deze procedure betrokken omdat [appellante] het met dat besluit niet helemaal eens is. Nu [appellante] gelet op hetgeen onder 3 is overwogen zeker niet tekort is gedaan doordat de Belastingdienst/Toeslagen haar aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2007 thans, in het kader van het verzoek om herziening, nogmaals materieel heeft beoordeeld, zal de Afdeling niet ingaan op hetgeen de Belastingdienst/Toeslagen in het nieuwe besluit van 23 maart 2018 en een brief aan de Afdeling van dezelfde datum ten overvloede heeft opgenomen naar aanleiding van wat in hoger beroep was aangevoerd en waarmee [appellante] het blijkens haar brieven van 9 en 25 mei 2018 niet eens is. De Afdeling kan en zal zich beperken tot het door de Belastingdienst/Toeslagen berekende bedrag.
4.1. Aan het nieuwe besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de kosten voor kinderopvang in 2007 totaal € 13.467,58 hebben bedragen, te weten 2.318 opvanguren tegen een tarief van € 5,81. Rekening houdend met het gezamenlijk toetsingsinkomen leidt dit tot een bedrag aan kinderopvangtoeslag van € 12.373,00. [appellante] betwist niet dat de toeslag op basis van het aantal uren dat in aanmerking is genomen correct is berekend, maar zij betwist het aantal uren. Volgens haar zijn de urenstaten voor februari en december 2007 ten onrechte niet bij de bepaling van het aantal uren betrokken. Daarom komt [appellante] uit op een ander bedrag dan de Belastingdienst/Toeslagen, namelijk op € 15.145,12.
4.2. De Afdeling deelt het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat alleen een urenregistratieformulier, zoals hier overgelegd, niet kan dienen als uitgangspunt voor het toekennen van een toeslag. Hieruit blijkt niet dat voor de geregistreerde uren daadwerkelijk kosten in rekening zijn gebracht en zijn gemaakt. Over de maand december 2007 heeft [appellante] geen factuur overgelegd en evenmin heeft zij anderszins aangetoond dat zij over die maand kosten heeft gemaakt. Voor de maand februari 2007 is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van de overgelegde factuur. [appellante] heeft niet aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor meer uren dan de uren die de Belastingdienst/Toeslagen voor die periode in aanmerking heeft genomen.
Het betoog van [appellante] faalt reeds daarom.
4.3. Het beroep tegen het besluit van 23 maart 2018, in samenhang bezien met het besluit van 12 april 2018, is ongegrond.
Kinderopvangtoeslag 2010
5. Naar aanleiding van het herzieningsverzoek heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2010 nogmaals inhoudelijk beoordeeld. Volgens de dienst dient [appellante] een bedrag van € 15.878,34 aan kosten te verantwoorden en heeft zij dat slechts gedaan voor een bedrag van € 12.993,76. Daarom heeft zij over 2010 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, zodat het verzoek om herziening is afgewezen. [appellante] is het daarmee niet eens. Volgens haar heeft zij alle facturen van het gastouderbureau betaald en gaat het nog om een verschil van € 1.027,76, waarbij het haar niet duidelijk was dat zij dit bedrag zelf diende te voldoen.
5.1. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, terecht overwogen dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat kosten voor kinderopvang zijn gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Op kinderopvangtoeslag bestaat geen aanspraak indien de vraagouder niet kan aantonen het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk te hebben betaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519). De Belastingdienst/Toeslagen kan, indien niet alle kosten volledig zijn betaald, bij de herziening van het voorschot, de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming en de terugvordering geen rekening houden met de kosten van kinderopvang die de betrokken vraagouder aantoonbaar heeft betaald en deze kan geen aanspraak maken op een evenredig deel van de kinderopvangtoeslag over het desbetreffende toeslagjaar (zie de uitspraak van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3301). Dit laat onverlet dat bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan kan worden uitgegaan dat alle kosten zijn voldaan (zie de uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610). Dat, naar gesteld, het gastouderbureau onbetrouwbaar was en later failliet is gegaan, laat onverlet dat [appellante] moet aantonen welke kosten zij heeft gehad. Zij heeft niet aangetoond alle kosten die voortvloeien uit de jaaropgave te hebben betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] over 2010 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.
Het betoog van [appellante] faalt.
5.2. Het hoger beroep wat betreft de kinderopvangtoeslag 2010 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
Proceskosten
6. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen hangende het hoger beroep een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen waarbij het verzoek om herziening wat betreft de kinderopvangtoeslag 2007 alsnog materieel is bezien en een bedrag aan kinderopvangtoeslag is toegekend, ziet de Afdeling aanleiding om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtbijstand in bezwaar (voor het indienen van een bezwaarschrift), beroep (voor het indienen van een beroepschrift, een zitting bij de rechtbank en een nadere zitting bij de rechtbank anders dan na tussenuitspraak) en hoger beroep (voor het indienen van een hogerberoepschrift en het verschijnen ter zitting) wat betreft de kinderopvangtoeslag 2007. Het gaat daarbij om 5,5 punten met een waarde van € 501,00 per punt, totaal € 2.755,50.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de herziening van de kinderopvangtoeslag 2007;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op de herziening van de kinderopvangtoeslag 2010;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 23 maart 2018, in samenhang bezien met het besluit van 12 april 2018, ongegrond;
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.755,50 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Polak w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
18.