ECLI:NL:RVS:2018:2868

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
201801277/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de definitieve vaststelling van kinderopvangtoeslag op nihil door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 29 december 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 16 januari 2017 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016 definitief vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het standpunt dat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang daadwerkelijk had betaald.

[appellante] had in 2016 gebruik gemaakt van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] en ontving voorschotten kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen handhaafde zijn standpunt na een bezwaar van [appellante] en verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 23 juni 2017. De rechtbank oordeelde dat uit de overgelegde stukken niet kon worden afgeleid dat alle kosten voor kinderopvang in 2016 waren voldaan.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat zij wel degelijk aan haar betalingsverplichtingen had voldaan en dat er bedragen waren verrekend met eerdere kinderopvangtoeslagen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 augustus 2018 behandeld. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de kinderopvangtoeslag op nihil had vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201801277/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2017 in zaak nr. 17/3274 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2016 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.T.A.M. Mes, advocaat te Hoorn, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft in 2016 gebruik gemaakt van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] voor haar kinderen. Tot en met juni 2016 was zij zelf werkzaam bij deze instelling. [appellante] heeft in dat jaar voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij besluit van 16 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op nihil, omdat [appellante] volgens de dienst niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald. Bij besluit van 23 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit standpunt gehandhaafd.
2.    De rechtbank heeft het door [appellante] tegen het besluit van 23 juni 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Uit de overgelegde stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat alle kosten voor kinderopvang van haar kinderen in het jaar 2016 zijn voldaan. Voor zover [appellante] ter zitting heeft aangevoerd dat een deel van de kosten is verrekend met de kosten voor kinderopvang in 2015, heeft zij deze stelling niet met stukken onderbouwd, aldus de rechtbank.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet alle kosten voor kinderopvang in 2016 heeft voldaan. Zij voert aan dat een bedrag van € 4.217,72 aan kosten voor de opvang in 2016 is verrekend met kinderopvangtoeslag dat in 2015 te veel aan het kinderdagverblijf is overgemaakt. Verder voert zij aan dat een bedrag van € 721,76 dat zij van het kinderdagverblijf tegoed had aan vakantiegeld eveneens is verrekend met haar eigen bijdrage voor de kinderopvang in 2016. Ten slotte wijst zij erop dat op 25 juli 2017 nog een bedrag van € 58,24 aan het kinderdagverblijf is betaald, waarmee alle kosten voor de opvang in 2016 volledig zijn voldaan.
3.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833, als ook de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:864) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden. Het voorgaande betekent dat [appellante] als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit kan worden afgeleid de hoogte van de gemaakte kosten waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft betaald.
3.3.    [appellante] heeft facturen overgelegd waaruit volgt dat de kosten in het jaar 2016 voor de opvang van haar kinderen in totaal € 30.834,40 bedroegen. Zij heeft een bedrag van € 24.725,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen dat rechtstreeks is betaald aan het kinderdagverblijf. Dit betekent dat zij zelf nog een bedrag van € 6.109,40 aan het kinderdagverblijf moest betalen.
3.4.    Niet in geschil is dat een bedrag van € 1.111,80 is betaald door verrekening met haar salaris. Hieruit volgt dat zij nog moet aantonen dat een bedrag van € 4.997,60 eveneens is voldaan aan het kinderdagverblijf.
Ter onderbouwing van haar stelling dat een bedrag van € 4.217,72 is verrekend met kinderopvangtoeslag die in 2015 te veel aan het kinderdagverblijf is overgemaakt wijst [appellante] op een verklaring van de directeur van het kinderdagverblijf en op gegevens uit de administratie van het kinderdagverblijf. Naar het oordeel van de Afdeling heeft zij hiermee niet aangetoond dat de verrekening heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat in de stukken is vermeld dat de facturen van het jaar 2015 achteraf zijn gecorrigeerd, als gevolg waarvan het overschot is ontstaan dat is gebruikt om de kosten voor de opvang in 2016 te voldoen. Onduidelijk is echter gebleven op grond waarvan deze correctie heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft zij haar stelling dat teveel kinderopvangtoeslag in 2015 aan het kinderdagverblijf is overgemaakt, niet met stukken onderbouwd. Dat een overschot is ontstaan waarmee de kosten konden worden verrekend staat daarmee niet vast. Hiermee heeft zij dan ook niet aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk op de door haar omschreven wijze zijn voldaan.
Verder heeft zij met de enkele schriftelijke verklaring van de directeur van het kinderdagverblijf niet aangetoond dat een bedrag van € 721,76 dat zij tegoed had van het kinderdagverblijf als vakantiegeld, is verrekend met de kosten van de kinderopvang in 2016. Daarbij is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen er op de zitting bij de rechtbank op heeft gewezen dat uit haar bankafschriften blijkt dat op 20 juni 2016 een bedrag van € 764,64 met het betalingskenmerk ‘vakantiegeld’ aan haar is overgemaakt. [appellante] heeft deze tegenstrijdigheid niet kunnen verklaren.
Voor zover [appellante] ten slotte wijst op een betaling van € 58,24 op 25 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat deze betaling te laat is gedaan om als betaling van de kosten in 2016 te worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aangetoond dat alle kosten voor de kinderopvang in het jaar 2016 daadwerkelijk volledig zijn betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat zij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de opvang in 2016. Het betoog faalt.
4.    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 definitief op nihil heeft mogen stellen. Het hoger beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Pans    w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
674. BIJLAGE
Artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
4. Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.