ECLI:NL:RVS:2018:3247

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
201710029/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 5 december 2017 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 6 november 2017, waarin deze aanvraag was afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Vermeij, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en beide partijen hebben nadere stukken ingediend. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden. De aangevoerde punten voldoen niet aan de criteria van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 en er zijn geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Daarom wordt met dat oordeel volstaan.

De conclusie van het hoger beroep is dat het kennelijk ongegrond is en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De staatssecretaris wordt bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 oktober 2018.

Uitspraak

201710029/1/V2.
Datum uitspraak: 8 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 december 2017 in zaak nr. NL17.12516 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 5 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Vermeij, advocaat te Leidschendam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2473, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Conclusie hoger beroep
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
In stand laten rechtsgevolgen
3.    Bij brief van 13 juli 2018 heeft de staatssecretaris drie op verzoek van de vreemdeling opgestelde rapporten van 18 mei 2018 van [persoon] overgelegd, inclusief een weerwoord daarop van Bureau Documenten. Bij brief van 18 september 2018 heeft de vreemdeling een reactie van [persoon] op dit weerwoord ingediend. De Afdeling ziet geen aanleiding te onderzoeken of deze stukken aanleiding geven om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De staatssecretaris heeft in de brief van 13 juli 2018 immers geen standpunt ingenomen over de door hem ingebrachte stukken.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Fernandez
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2018
753.