ECLI:NL:RVS:2018:3333

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201800469/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herziening huurtoeslag 2010 door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 december 2017, waarin het verzoek om herziening van de huurtoeslag over 2010 door de Belastingdienst/Toeslagen werd afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen had in 2010 voorschotten huurtoeslag verstrekt aan [appellant], maar stelde later dat hij geen recht had op huurtoeslag omdat hij mede-eigenaar was van de woning. In 2016 verzocht [appellant] om herziening van de huurtoeslag, maar de Belastingdienst/Toeslagen wees dit verzoek af, omdat het buiten de termijn van vijf jaar was ingediend, zoals vastgelegd in artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank oordeelde dat het herzieningsverzoek inderdaad buiten de termijn was en dat de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding had om af te wijken van eerdere uitspraken die de huurtoeslag over 2010 hadden beoordeeld.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij buiten de termijn had verzocht. Hij stelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de actieve plicht had om een besluit te herzien zodra duidelijk was dat het onjuist was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat [appellant] geen recht had op huurtoeslag over 2010. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het herzieningsverzoek niet tijdig was ingediend en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere conclusie konden leiden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201800469/1/A2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 december 2017 in zaak nr. 17/1360 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om herziening van de huurtoeslag over 2010 afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2018, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. appellant] ontving in 2010 voorschotten huurtoeslag. Bij besluit van 23 augustus 2013, gehandhaafd bij dat van 22 juli 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor [appellant] definitief berekend, vastgesteld op nihil en de over dat jaar verstrekte voorschotten van hem teruggevorderd. Daaraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] mede-eigenaar was van de door hem gehuurde woning en daarom geen recht heeft op huurtoeslag.
Bij uitspraak van 8 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich weliswaar ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] mede-eigenaar was van de woning, maar terecht de huurtoeslag op nihil heeft vastgesteld. [appellant] was toeslagpartner van de eigenaar van de woning en heeft daarom geen recht op huurtoeslag.
Bij uitspraak van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2109) heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
2. [ appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 1 september 2016 verzocht om de huurtoeslag over 2010 te herzien met toepassing van artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Uitvoeringsregeling Awir). Uit de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2015 en de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016 volgt volgens hem dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij mede-eigenaar zou zijn van de woning waarvoor hij huurtoeslag ontving.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek van [appellant] afgewezen omdat het is gedaan na de daarvoor geldende uiterste termijn van vijf jaar na afloop van het desbetreffende toeslagjaar. Die termijn verstreek op 31 december 2015. Bovendien hebben de rechtbank en de Afdeling geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op huurtoeslag over 2010, aldus de dienst.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] het herzieningsverzoek heeft gedaan buiten de termijn van vijf jaar, vermeld in artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir. De Uitvoeringsregeling Awir staat in de weg aan een herziening van de toeslag buiten die termijn. Ook overigens hoefde de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding te zien om af te wijken van de uitspraak van de Afdeling, die de vaststelling van de huurtoeslag over 2010 in laatste aanleg heeft beoordeeld, aldus de rechtbank.
4. [ appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij buiten de daarvoor geldende termijn om herziening van de toeslag heeft verzocht. Daartoe voert hij aan dat uit artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir volgt dat op de Belastingdienst/Toeslagen de actieve plicht rust om een besluit te herzien zodra duidelijk is dat het onjuist is. Die situatie deed zich al vóór het verstrijken van de vijfjaarstermijn voor, op 8 mei 2015, toen de rechtbank oordeelde dat het standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen aan zijn besluitvorming ten grondslag had gelegd, onjuist was, aldus [appellant].
4.1. Artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir luidt: "De Belastingdienst/Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij:
a. vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft; […]"
4.2. Uit artikel 5a volgt dat voor herziening van een onherroepelijk geworden tegemoetkoming is vereist dat de tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld. Dat is bij [appellant] niet het geval. Zowel uit de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2015 als die van de Afdeling van 27 juli 2016 volgt immers dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] over het berekeningsjaar 2010 geen recht heeft op huurtoeslag. Dat het besluit waarbij de huurtoeslag op nihil is vastgesteld op een onjuist gebleken motivering berustte, doet aan die conclusie niet af. Verder heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die thans tot een andere conclusie kunnen leiden. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Slump w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
799.