201706854/1/A3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Ermelo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juli 2017 in zaken nrs. 15/4292 en 16/193 in het geding tussen:
[wederpartij], kantoorhoudend te [plaats], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [persoon A], wonend te Ermelo, en [bedrijf], gevestigd te Ermelo,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Ten aanzien van de procedure die bij de rechtbank gevolgd is onder nummer 15/4292:
Bij besluit van 3 december 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo de aanvraag van [persoon A] om een ontheffing voor het plaatsen van een skihut voor [bedrijf] afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2015 heeft de burgemeester het door [persoon A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 oktober 2015 heeft de burgemeester het besluit van 11 juni 2015 ingetrokken, het bezwaar gegrond verklaard en de motivering van het besluit van 3 december 2014 gewijzigd.
[persoon A] heeft tegen de besluiten van 11 juni 2015 en 8 oktober 2015 beroep ingesteld. Na zijn faillietverklaring heeft de curator de beroepen overgenomen.
Ten aanzien van de procedure die bij de rechtbank gevolgd is onder nummer 16/193:
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft de burgemeester de aanvraag van [persoon A] voor een ontheffing van sluitingstijden voor [bedrijf] afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de burgemeester het door [persoon A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De curator heeft daartegen beroep ingesteld.
Beroep en hoger beroep:
Bij uitspraak van 14 juli 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard, de beroepen tegen de besluiten van 8 oktober 2015 en 1 december 2015 gegrond verklaard en de besluiten van 8 oktober 2015 en 1 december 2015 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
De curator heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De curator heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, en [gemachtigde], en de curator, vertegenwoordigd door mr. P.G.F.M. van Oss, advocaat te Ermelo, vergezeld door [persoon A], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [persoon A], beherend vennoot van [bedrijf], heeft de burgemeester om een ontheffing verzocht om van 8 december 2014 tot en met 1 maart 2015 een skihut te mogen plaatsen voor [bedrijf]. Daarnaast heeft hij de burgemeester verzocht om ontheffing van de sluitingstijden in de nachten van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag.
1.1. De burgemeester heeft de verzochte ontheffing voor een skihut geweigerd onder meer omdat volgens hem diverse keren door een buitengewoon opsporingsambtenaar is geconstateerd dat alcohol werd geschonken aan minderjarigen. Verder heeft de burgemeester in zijn beoordeling een onherroepelijke veroordeling van [persoon A] wegens mishandeling betrokken en zich op het standpunt gesteld dat uit informatie van de politie blijkt dat diverse incidenten hebben plaatsgevonden bij [bedrijf]. Daarnaast heeft de burgemeester aan de weigering ten grondslag gelegd dat volgens de aanvraag de skihut voor [locatie 1] en [locatie 2] zou worden geplaatst, terwijl [locatie 1] volgens de burgemeester niet tot [bedrijf] behoort. De burgemeester heeft het verzoek mede afgewezen omdat volgens hem voor [bedrijf] geen geldige Drank- en Horecawetvergunning (hierna: DHW-vergunning) meer bestond. Volgens de burgemeester is de DHW-vergunning vervallen, aangezien meer dan een jaar geen gebruik ervan is gemaakt. De DHW-vergunning is immers verleend toen de bar nog werd geëxploiteerd in de vorm van een vennootschap onder firma, die in 2009 in een commanditaire vennootschap is omgezet, aldus de burgemeester.
1.2. De gevraagde ontheffing van sluitingstijden heeft de burgemeester geweigerd op de grond dat volgens hem voor [bedrijf] geen geldige DHW-vergunning meer bestond.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 11 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat door de intrekking van dat besluit er geen belang meer was bij het beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel [bedrijf] niet meer bestond, er nog wel belang was bij de beroepen tegen de besluiten van 8 oktober 2015 en 1 december 2015. Met het oog op een mogelijke vordering van schadevergoeding was er belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van de weigering van de gevraagde ontheffingen, aldus de rechtbank.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester de ontheffing voor de skihut niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat deze ontheffing, gelet op de systematiek van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Ermelo 2011 (hierna: APV), slechts kan worden geweigerd in verband met de bruikbaarheid van de weg. De door de burgemeester aangevoerde omstandigheden kunnen niet onder deze weigeringsgrond worden geschaard, aldus de rechtbank. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester ten onrechte ervan uit is gegaan dat de voor [bedrijf] verleende DHW-vergunning is vervallen, aangezien de DHW-vergunning op naam stond van [persoon A], die de exploitatie van [bedrijf] onafgebroken heeft voortgezet. Wat de locatie van de skihut betreft, heeft de rechtbank overwogen dat de skihut reeds jarenlang voor twee panden, namelijk [locatie 3] en [locatie 1], heeft gestaan, dat de panden aan [locatie 1] en [locatie 2] intern zijn verbonden en dat een wethouder aan [persoon A] heeft toegezegd dat hij hangende de besluitvorming op zijn aanvraag de exploitatie mocht starten.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester de ontheffing van sluitingstijden niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat deze ontheffing, gelet op de systematiek van de APV, slechts geweigerd kan worden in verband met het toezicht op openbare inrichtingen. De afwezigheid van een DHW-vergunning kan niet onder deze weigeringsgrond worden geschaard, aldus de rechtbank. In zijn verweerschrift heeft de burgemeester ook naar vertrouwelijke stukken verwezen. De rechtbank heeft deze stukken niet bij haar beoordeling betrokken, omdat deze niet aan het besluit van 1 december 2015 ten grondslag zijn gelegd.
Belang bij de beroepen
3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er nog belang was bij de beroepen tegen de besluiten van 8 oktober 2015 en 1 december 2015. Hij voert daartoe aan dat niet tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat [persoon A] schade heeft geleden doordat de ontheffingen zijn geweigerd. Het financiële overzicht dat de curator ter zitting bij de rechtbank heeft overgelegd, is daartoe onvoldoende, aldus de burgemeester.
3.1. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat er belang was bij de beroepen tegen de besluiten van 8 oktober 2015 en 1 december 2015. In verband met een mogelijke vordering van schadevergoeding is belang bij een beroep aanwezig indien tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat ten gevolge van het in beroep bestreden besluit schade is geleden. Met de gevraagde ontheffingen had [bedrijf] meer bezoekers kunnen aantrekken en langer open kunnen zijn. Reeds daarom is tot op zekere hoogte aannemelijk dat [persoon A] door de weigering van de ontheffingen inkomsten is misgelopen en dus schade heeft geleden.
Het betoog faalt.
Wettelijk kader
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Ontheffing plaatsen skihut
5. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet in redelijkheid de ontheffing voor het plaatsen van een skihut heeft kunnen weigeren.
5.1. De burgemeester voert aan dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de gronden voor weigering van een ontheffing. De onherroepelijke veroordeling van [persoon A] wegens een op 21 september 2014 gepleegde mishandeling, het schenken van alcoholhoudende drank aan minderjarigen waarvoor tweemaal een sanctie is opgelegd en diverse incidenten die blijkens vertrouwelijke rapportages bij [bedrijf] hebben plaatsgevonden, vallen onder de in artikel 1:8, aanhef en onder a, van de APV neergelegde weigeringsgrond in verband met de openbare orde. Ook zou de openbare orde in het geding komen doordat de skihut deels zou worden geplaatst voor [locatie 1], welk perceel niet aan [bedrijf] toebehoorde, aldus de burgemeester.
5.1.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP6323), is de systematiek van een algemene plaatselijke verordening van belang voor het antwoord op de vraag op welke gronden de ontheffing of vergunning mag worden geweigerd. De ontheffing voor het plaatsen van een object zoals de skihut is geregeld in artikel 2:4 van de APV, dat binnen hoofdstuk 2 ‘Openbare orde’ geplaatst is in afdeling 4 ‘Bruikbaarheid en aanzien van de weg’. Uit de tekst van onderdeel a van het eerste lid van het artikel volgt dat het artikel onder meer strekt tot het voorkomen van schade aan de weg, van gevaar voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, en van belemmeringen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. Het begrip openbare orde moet in het licht van het voorgaande worden uitgelegd. De door de burgemeester genoemde omstandigheden zijn geen omstandigheden waarvan is gebleken dat de bruikbaarheid en het aanzien van de weg erdoor in het geding zouden komen. Ook is niet aannemelijk dat uit de vertrouwelijke stukken, die de burgemeester onder geheimhouding aan de rechtbank heeft toegezonden, zou blijken dat de bruikbaarheid en het aanzien van de weg in het geding zouden komen. Dat de curator geweigerd heeft de bestuursrechter toestemming te verlenen om mede te beslissen op grondslag van vertrouwelijke rapportages, staat er niet aan in de weg dat de burgemeester een indicatie kan geven van de inhoud van de rapportages zonder afbreuk te doen aan de redenen voor geheimhouding van de betrokken stukken. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie en hetgeen de burgemeester ter zitting heeft verklaard, is gebleken dat het gaat om geluidsoverlast. De burgemeester heeft zich in zijn besluit van 8 oktober 2015 op het standpunt gesteld dat, gezien het advies van de bezwaarschriftencommissie, de weigeringsgrond vanwege overlast vanuit [bedrijf] dient te vervallen. Daargelaten dat de burgemeester hierop in hoger beroep niet terug kan komen, is geluidsoverlast geen omstandigheid die de bruikbaarheid en het aanzien van de weg in het geding kan brengen. Verder heeft [persoon A] onweersproken gesteld dat hij [locatie 1] huurde en dat [locatie 1] en [locatie 2] door een interne doorbraak waren verbonden. Omdat voorts jarenlang een skihut voor [locatie 3] en [locatie 1] heeft gestaan en voor die locatie een ontheffing is verleend, valt in redelijkheid niet in te zien waarom het plaatsen van de skihut voor [locatie 1] en [locatie 2] een probleem zou opleveren voor de openbare orde in verband met de bruikbaarheid en het aanzien van de weg.
De Afdeling is, gezien het voorgaande, van oordeel dat de door de burgemeester aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven de gevraagde ontheffing voor een skihut te weigeren. De burgemeester heeft niet in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat die omstandigheden een gevaar opleveren voor de openbare orde in verband met de bruikbaarheid en het aanzien van de weg.
5.2. De burgemeester voert verder aan dat door de wijziging van de exploitatievorm van [bedrijf] de daarvoor verleende DHW-vergunning is vervallen. Intrekking van de DHW-vergunning wegens deze wijziging of wegens de uitbreiding van de horeca-inrichting zou slechts mogelijk zijn geweest, indien hij eerder van de niet gemelde wijziging en uitbreiding op de hoogte zou zijn geraakt.
5.2.1. De Afdeling is van oordeel dat het niet hebben van een DHW-vergunning geen omstandigheid is die een gevaar oplevert voor de openbare orde in verband met de bruikbaarheid en het aanzien van de weg. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat de DHW-vergunning niet vervallen is. De wijziging van de exploitatievorm van een vennootschap onder firma naar een commanditaire vennootschap maakt niet dat vanaf het moment van die wijziging geen gebruik meer is gemaakt van de DHW-vergunning. Een vennootschap onder firma en een commanditaire vennootschap zijn geen rechtspersonen, zoals geregeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op artikel 1, eerste lid, en voorheen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Drank- en Horecawet kan zo’n vergunning alleen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon worden verleend. De DHW-vergunning is op 23 augustus 2002 verleend aan [persoon A] en [persoon B] ten behoeve van [bedrijf]. [persoon A] heeft de exploitatie van [bedrijf] onafgebroken voortgezet, zodat de vergunning niet op grond van artikel 33 van de Drank- en Horecawet van rechtswege is vervallen.
Voor zover [bedrijf] door een wijziging van de exploitatievorm en de omvang niet langer in overeenstemming was met de in de DHW-vergunning gegeven omschrijving, had [persoon A] de burgemeester hiervan op de hoogte moeten stellen. Als [persoon A] dat niet zou hebben gedaan, was de burgemeester bevoegd om op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de Drank- en Horecawet de DHW-vergunning in te trekken. Omdat de burgemeester van die bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, bestond ten tijde van het besluit van 8 oktober 2015 nog een DHW-vergunning voor [bedrijf].
5.3. De burgemeester voert ten slotte aan dat de rechtbank te ver is gegaan door te oordelen dat hij de ontheffing niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. De rechtbank had de zaak opnieuw aan hem moeten voorleggen, aldus de burgemeester.
5.3.1. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de burgemeester geen omstandigheden naar voren gebracht als gevolg waarvan de bruikbaarheid en het aanzien van de weg bij het plaatsen van een skihut in het geding zouden komen. Zowel in beroep als in hoger beroep heeft de burgemeester geen aanknopingspunten gegeven voor feiten of omstandigheden die weigering van de ontheffing kunnen rechtvaardigen. Omdat [bedrijf] ten tijde van het beroep niet meer bestond, konden geen nieuwe feiten en omstandigheden bij de besluitvorming worden betrokken. De rechtbank hoefde daarom de zaak niet opnieuw voor te leggen aan de burgemeester.
5.4. De rechtbank heeft daarom op juiste gronden geoordeeld dat de burgemeester de ontheffing voor de skihut niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Het betoog faalt.
Ontheffing sluitingstijden
6. De burgemeester betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet in redelijkheid de ontheffing van sluitingstijden heeft kunnen weigeren.
6.1. De ontheffing van sluitingstijden is geregeld in artikel 2:13 van de APV, dat binnen hoofdstuk 2 ‘Openbare orde’ geplaatst is in afdeling 7 ‘Toezicht op openbare inrichtingen’. Het begrip openbare orde moet in het licht van het toezicht op openbare inrichtingen worden uitgelegd.
6.2. De burgemeester voert aan dat de DHW-vergunning voor [bedrijf] is vervallen en dat de ontheffing van de sluitingstijden om die reden mocht worden geweigerd. Zoals hiervoor in 5.2.1 is overwogen had [bedrijf] echter nog een DHW-vergunning.
6.3. De burgemeester voert verder aan dat de rechtbank te ver is gegaan door te oordelen dat hij de ontheffing niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Daarbij wijst de burgemeester op de geheime stukken waarnaar hij in zijn verweerschrift in beroep heeft verwezen. Uit de geheime stukken blijkt dat de openbare orde bij verlening van de ontheffing in het geding zou komen. De rechtbank had de zaak opnieuw aan hem moeten voorleggen, aldus de burgemeester.
6.4. De burgemeester betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte de geheime stukken buiten beschouwing heeft gelaten. Indien bij de rechtbank blijkt dat een besluit onvoldoende is gemotiveerd, dient de rechtbank het besluit te vernietigen. Daarna dient de rechtbank te onderzoeken of het geschil finaal kan worden beslecht door de rechtsgevolgen van dat besluit op grond van een andere motivering in stand te laten. De rechtbank heeft dat onderzoek in dit geval ten onrechte niet verricht. Dit leidt echter, gezien het navolgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Hetgeen de burgemeester ter zitting heeft verklaard wijst erop dat het in de geheime stukken om geluidsoverlast gaat. De curator heeft geweigerd de bestuursrechter toestemming te verlenen om mede te beslissen op grondslag van vertrouwelijke rapportages. Dit neemt echter niet weg dat de burgemeester een indicatie zou kunnen geven van de inhoud van de rapportages zonder afbreuk te doen aan de redenen voor geheimhouding van de betrokken stukken. Uit het verslag van de hoorzitting voor de bezwaarschriftencommissie in de procedure over het plaatsen van de skihut blijkt dat de burgemeester regelmatig rapporten kreeg van de politie waarin melding werd gemaakt van onregelmatigheden in het weekend ter hoogte van de Stationsstraat tussen de nummers 40 en 48. Uit het in die procedure uitgebrachte advies van de bezwaarschriftencommissie, die vertrouwelijke politierapportages heeft ingezien, blijkt verder dat er luide muziek te horen was vanaf het pand van [bedrijf], maar dat ook bij andere horecagelegenheden in dezelfde straat incidenten hebben plaatsgevonden. Bovendien lag [bedrijf] in een uitgaansgebied en kon uit de constateringen van de politie niet worden afgeleid dat specifiek door [bedrijf] sprake was van een schending van de openbare orde en veiligheid, aldus de bezwaarschriftencommissie. De burgemeester heeft hier niets tegenovergesteld.
De Afdeling is, gezien het voorgaande, van oordeel dat de door de burgemeester aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven de gevraagde ontheffing van sluitingstijden te weigeren. De burgemeester heeft niet in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de door hem genoemde omstandigheden een gevaar opleveren voor de openbare orde in verband met het toezicht op openbare inrichtingen. Daarbij betrekt de Afdeling dat [bedrijf] van 16 mei 2001 tot 2015 een ontheffing van de sluitingstijden had. Zowel in beroep als in hoger beroep heeft de burgemeester geen aanknopingspunten gegeven voor feiten of omstandigheden die weigering van de ontheffing kunnen rechtvaardigen. Omdat [bedrijf] in beroep niet meer bestond, konden geen nieuwe feiten en omstandigheden bij de besluitvorming worden betrokken. De rechtbank hoefde daarom de zaak niet opnieuw voor te leggen aan de burgemeester en heeft, weliswaar op onjuiste gronden, terecht geoordeeld dat de burgemeester de ontheffing van sluitingstijden niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de burgemeester van Ermelo tot vergoeding van bij [wederpartij], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [persoon A] en [bedrijf], in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de burgemeester van Ermelo een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Vries
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
582-857. BIJLAGE
Drank- en Horecawet
Artikel 1 [zoals de bepaling geldt sinds 1 januari 2013]
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
[…]
- vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de vergunning, bedoeld in artikel 3, is verleend;
[…]
Artikel 3
1. Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf […] uit te oefenen.
Artikel 29 [zoals de bepaling gold tot 1 januari 2013]
1. In een vergunning worden vermeld:
a. de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;
[…]
Artikel 30
Indien een inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien nog aan de ten aanzien van de inrichting gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de ingevolge artikel 29 vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.
Artikel 31
1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:
[…]
d. de vergunninghouder in de in de artikelen 30 en 30a, eerste lid, bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.
[…]
Artikel 33
Een vergunning vervalt, wanneer:
a. sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
b. gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
c. de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
Algemene plaatselijke verordening gemeente Ermelo 2011
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
1. In deze verordening wordt verstaan onder
[…]
i. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;
[…]
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid en de zedelijkheid;
d. de bescherming van het milieu.
Artikel 2:4 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. het beoogde gebruik toeziet op het aanbrengen van reclame.
[…]
3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder a gestelde verbod.
[…]
Artikel 2:13 Sluitingstijd
1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 01.00 uur en 07.00 uur (sluitingstijd).
[…]
3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
[…]