ECLI:NL:RVS:2018:3772

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
201706003/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • D.J.C. van den Broek
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over bestemmingsplan Recreatiepark Kasteel Ooijen en geluidshinder

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 6 juni 2017, waarbij het bestemmingsplan "Recreatiepark Kasteel Ooijen" is vastgesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder, in een tussenuitspraak van 23 mei 2018, de raad opgedragen om binnen 26 weken het gebrek in dit besluit te herstellen. De appellanten, wonend in Broekhuizenvorst, hebben zienswijzen ingediend tegen het besluit van 3 juli 2018, dat ter uitvoering van de tussenuitspraak is genomen. De Afdeling heeft vastgesteld dat het besluit van 6 juni 2017 onvoldoende gemotiveerd was en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Het beroep is gegrond verklaard en het besluit van 6 juni 2017 is vernietigd voor de plandelen die in de tussenuitspraak zijn genoemd.

Daarnaast is het besluit van 3 juli 2018 ook onder de loep genomen. De appellanten betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen onaanvaardbare geluidoverlast ontstaat door de ontsluitingsweg naar de jachthaven. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de geluidbelasting op de dichtstbijzijnde woning, Blitterswijckseweg 6, voldoet aan de aanbevolen waarden en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare geluidhinder te vrezen valt. Het beroep tegen het besluit van 3 juli 2018 is eveneens gegrond verklaard, en dit besluit is vernietigd voor de artikelen die in strijd zijn met de regels van het inpassingsplan.

De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De raad van de gemeente Horst aan de Maas is verplicht om het griffierecht aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

201706003/2/R1.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Broekhuizenvorst, gemeente Horst aan de Maas,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1686, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 6 juni 2017 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Recreatiepark Kasteel Ooijen" vastgesteld.
[appellant] en anderen hebben tegen dit besluit zienswijzen naar voren gebracht.
Recreatiepark Kasteel Ooijen B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft een aanvullende zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 6 juni 2017
1.    In de overwegingen 8.1 en 11.1 van de tussenuitspraak is geconcludeerd dat het besluit van 6 juni 2017 wat betreft de in die overwegingen genoemde plandelen onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid waren. Het besluit van 6 juni 2017 is daarom in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb tot stand gekomen. Het beroep is gegrond. Het besluit van 6 juni 2017 dient te worden vernietigd, voor zover het de plandelen betreft die in de genoemde overwegingen zijn genoemd.
Het besluit van 3 juli 2018
2.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Het besluit van 3 juli 2018 is een besluit tot vervanging van het besluit van 6 juni 2017. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het besluit van 3 juli 2018 daarom onderdeel van dit geding. Het beroep is van rechtswege gericht tegen dit besluit.
Terreinverharding
3.    [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met artikel 3.3, onder f, van de planregels. Zij voeren aan dat met deze planregel een zeer groot oppervlak aan terreinverharding binnen de bestemming "Natuur" kan worden aangelegd en dat dit in strijd is met de regeling die voor de bestemming "Natuur" in het inpassingsplan "Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum" is opgenomen.
3.1.    Artikel 3:26, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt: "De gemeenteraad is vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat inpassingsplan betrekking heeft. De bedoelde bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt."
Artikel 31, lid 31.2.2, onder d, van de regels van het inpassingsplan luidt: "De gemeenteraad van Horst aan de Maas is vanaf een dag na de inwerkingtreding van het plan bevoegd om voor gronden met de aanduiding "overige zone - bestemmingsplanbevoegdheid" voor zover gelegen binnen de gemeente Horst aan de Maas een gemeentelijk bestemmingsplan vast te stellen, mits:
1. de ter plaatse van de geldende enkelbestemming "Natuur" inclusief de ter plaatse geldende aanduidingen behorende bij deze bestemming met de bijbehorende planregels uit het plan, in het gemeentelijk bestemmingsplan worden opgenomen;
[...].
Artikel 7, lid 7.1, luidt: "De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[...]
l. wegen voor langzaam verkeer;
m. ontsluitingswegen en calamiteitenwegen;
n. halfverharde en onverharde wegen;
o. verkeersvoorzieningen;
p. ondergeschikte parkeervoorzieningen;
[...]."
Lid 7.4 luidt: "Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijn voor:
[...];
h. het aanbrengen van een aaneengesloten verharding ter grootte van meer dan 200 m2;
[...]."
Lid 7.5.1 luidt: "Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:
[...]
m. het aanbrengen van een aaneengesloten verharding van meer dan 200 m2."
Lid 7.5.3 luidt: "Voor het uitvoeren van de in artikel 7.5.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden kan door het bevoegd gezag een omgevingsvergunning worden verleend, mits de in artikel 7.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad of de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en doeleinden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied."
Artikel 3, lid 3.1, van de regels van het bestemmingplan luidt: "De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[...]
j. wegen voor langzaam verkeer;
k. ontsluitingswegen en calamiteitenwegen;
l. halfverharde en onverharde wegen;
m. verkeersvoorzieningen;
n. ondergeschikte parkeervoorzieningen;
[...]."
Lid 3.3, luidt: "Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:
[...]
f. het aanbrengen van verhardingen als bedoeld in artikel 3.1 sub j tot en met n met een totale grootte van meer dan 3.600 m2;
[...]."
3.2.    De Afdeling overweegt dat het plan bij recht voorziet in 3.600 m2 aan terreinverharding binnen de bestemming "Natuur". In de plantoelichting is vermeld dat deze oppervlakte is gebaseerd op de benodigde terreinverhardingen op de landtongen aan weerskanten van de jachthaven. De Afdeling overweegt dat deze wijze van bestemmen niet in overeenstemming is met artikel 7, leden 7.4, 7.5.1 en 7.5.3, van het inpassingsplan. Het inpassingsplan voorziet immers alleen in een aangesloten oppervlakteverharding van maximaal 200 m2 bij recht. Voor grotere oppervlakteverhardingen geldt het vergunningsregime van de artikelen 7.5.1 en 7.5.3. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 31, lid 31.2.2, en artikel 7, leden 7.4, 7.5.1 en 7.5.3, van de regels van het inpassingsplan en dient daarom in zoverre te worden vernietigd. Het betoog slaagt.
Geluidhinder van verkeer over de toegangsweg naar de jachthaven
4.    [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen onaanvaardbare geluidoverlast ontstaat door een ontsluitingsweg naar de jachthaven. Volgens hen kan de weg op korte afstand van de woning Blitterswijckseweg worden aangelegd en voldoet de afstand niet aan de betreffende afstandsnorm uit de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG. Deze norm moest bij het bepalen van de aanvaardbare geluidhinder in acht worden genomen, aldus [appellant] en anderen.
5.    In overweging 8.1 van de tussenuitspraak is overwogen dat het bestreden besluit er geen blijk van heeft gegeven dat, bij het bepalen van de aanvaardbare geluidbelasting van de toegangsweg naar de jachthaven, rekening is gehouden met de woning Blitterswijckseweg 6. Deze woning staat op 22 m afstand van de gronden met een bestemming die voorziet in de een toegangsweg.
5.1.    De Afdeling overweegt dat in het bij het plan behorende geluidrapport is vermeld dat de geluidbelasting op de dichtstbijzijnde woning, te weten Blitterswijckseweg 6, 43 dB(A), 40 dB(A) en 34 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode zal bedragen als de ontsluitingsweg in gebruik is genomen. Deze waarden zijn door [appellant] en anderen niet bestreden. Deze waarden voldoen aan de in hoofdstuk 5 van de VNG-brochure aanbevolen waarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 45 dB(A) (etmaalwaarde). Gelet op de hoogte van de geluidbelasting, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor onaanvaardbare geluidhinder behoeft te worden gevreesd ter plaatse van de woning Blitterswijckseweg 6. Nu de woningen van [appellant] en anderen op grotere afstand van de voorziene toegangsweg staan dan de woning Blitterswijckseweg 6, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daar evenmin voor onaanvaardbare geluidhinder dient te worden gevreesd. Het betoog faalt.
Conclusie ten aanzien van het besluit van 3 juli 2018
6.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 3 juli 2018 dient te worden vernietigd, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, onder j tot en met n, en lid 3.3, onder f, van de planregels.
Proceskosten
7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep tegen het besluit van 6 juni 2017 gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 6 juni 2017, waarbij het bestemmingsplan "Recreatiepark Kasteel Ooijen" is vastgesteld, voor zover het betreft:
- de plandelen met de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" en "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2", voor zover die voorzien in een toegangsweg aan de westelijke rand van de plandelen met deze bestemmingen, en;
- artikel 3, lid 3.3, onder f, en artikel 3, lid 3.4, onder m;
III.    verklaart het beroep tegen het besluit van 3 juli 2018 gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 3 juli 2018 , voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, onder j tot en met n, en lid 3.3, onder f, van de planregels;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Helvoort
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
361.