201710102/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2017 heeft het college zijn beslissing om op 30 september 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, vastgesteld op een bedrag van € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 17 november 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen-Bermudez Escobar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op zodanige wijze in de container aan de Oranjeboomstraat ter hoogte van huisnummer 70 was geplaatst, dat de vulopening werd geblokkeerd. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden, omdat de huisvuilzak een adreslabel bevatte met daarop de naam en de adresgegevens van [appellant]. Volgens het college kunnen de kosten voor de verwijdering van de huisvuilzak daarom op hem als overtreder worden verhaald.
2. [appellant] betoogt dat het college de kosten voor toepassing van spoedeisende bestuursdwang ten onrechte op hem heeft verhaald. Daartoe voert hij aan dat de huisvuilzak is aangetroffen op een grote afstand van zijn woning, te weten ongeveer 750 m, terwijl zich tussen zijn woning en deze plek verschillende andere containers bevinden. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat hij de huisvuilzak ter plaatse heeft achtergelaten. Dat in de huisvuilzak een adreslabel met zijn gegevens is gevonden toont dit niet aan. Hij kan de brief in een prullenbak van een ander nabij de container hebben weggegooid, zoals bij een kapper, een bakker, een shoarmazaak of een koffiehuis, en de brief kan mogelijk verkeerd zijn bezorgd, aldus [appellant].
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 24 van de Afvalstoffenverordening luidt:
"1. Indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
2. Het bepaalde in het voorgaande lid geldt niet indien deze persoon aantoont dat:
a. (…)
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt."
2.2. Niet in geschil is dat de wijze waarop de aangetroffen huisvuilzak ter inzameling is aangeboden in strijd is met de Afvalstoffenverordening.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 2.4. De vuilniszak kon tot [appellant] worden herleid, nu daarin een adreslabel met zijn gegevens is aangetroffen en, zoals het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, daarin geen stukken met een ander adres zijn aangetroffen.
De enkele omstandigheid dat [appellant] op een afstand van ongeveer 750 m woont van de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:516). [appellant] heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die in dit geval tot een andere conclusie moeten leiden. De omstandigheid dat zich tussen zijn woning en deze plek verschillende andere containers bevinden, is daarvoor onvoldoende. [appellant] heeft voorts geen omstandigheden aangevoerd waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij het poststuk in een prullenbak van een ander heeft weggegooid dan wel dat de in de huisvuilzak aangetroffen poststuk op een ander adres is bezorgd, en dat een ander het poststuk in de huisvuilzak heeft gedaan en in de vulopening van de container heeft achtergelaten.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
727.