201706449/1/R1.
Datum uitspraak: 7 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], gevestigd te Tiel,
en
de raad van de gemeente Tiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2017 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Tiel Oost - [locatie 2]" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [bedrijf] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2017, waar [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. H.P.J.G. Berkers en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. G.J. Leemreize, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.
Relevante feiten
2. [bedrijf] is gevestigd op het adres [locatie 1] te Tiel. Vanaf deze supermarkt bestaat een verbinding naar het naastgelegen gebouw op het perceel [locatie 2].
2.1. Het ter beoordeling staande besluit dient ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3039. In die uitspraak heeft de Afdeling het beroep van [appellant] gegrond verklaard, omdat de raad niet had geïnventariseerd in hoeverre het gebruik van het perceel [locatie 2] legaal een aanvang heeft genomen. De raad heeft aan het ter beoordeling staande besluit ten grondslag gelegd, dat uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van het pand [locatie 2] als supermarkt niet legaal een aanvang heeft genomen. Hij stelt daartoe dat bij een controle in november 2009 is geconstateerd dat ter plaatse geen ambachtelijke werkzaamheden plaatsvonden maar alleen verkoopactiviteiten ten behoeve van een levensmiddelenwinkel. Bij brief van 19 november 2009 is dit meegedeeld aan de eigenaar van de supermarkt. Volgens de raad passen (verkoop)activiteiten ten behoeve van levensmiddelen niet binnen de woonbestemming met de nadere aanduiding "ambachtsbedrijf toegestaan", zoals die in het bestemmingsplan "Tiel Oost 1988" was toegekend aan het perceel. Volgens de begripsomschrijvingen in dat bestemmingsplan is een ambachtsbedrijf een bedrijf waarin bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, dan wel een bedrijf waarbij bedrijfsmatig diensten worden verleend. Na de uitspraak van 16 november 2016 is ter plaatse opnieuw een controle uitgevoerd en volgens de raad is ook toen geconstateerd dat geen ambachtelijke werkzaamheden werden uitgevoerd, maar slechts uitstalling en opslag ten behoeve van de supermarkt op het adres [locatie 1].
Inhoudelijk
3. [bedrijf] heeft ter zitting toegelicht dat zij zich niet beroept op overgangsrecht. Haar beroep komt erop neer dat het gebruik van het perceel [locatie 2] altijd legaal is geweest en dat de raad daarom het gebruik als zodanig had moeten bestemmen. Zij wijst er in dit verband op dat zij een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft ingediend voor een slagerij op het perceel [locatie 1]-[locatie 2] en dat deze melding bij brief van 12 november 2009 door het college van burgemeester en wethouders is geaccepteerd. De gemeente heeft volgens haar de gebouwen op beide percelen altijd als één gebouw gezien en de functies van beide gebouwen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voorts wijst zij er op dat het gemeentebestuur in de brief van 19 november 2009 heeft aangegeven dat er een oplossing mogelijk werd geacht om de strijdigheid met het plan voor zover het ging om het perceel [locatie 2] op te heffen. Verder stelt zij dat de raad bij het vaststellen van het nu geldende bestemmingsplan "Tiel Oost", dat bij besluit van 16 oktober 2013 is vastgesteld, er niet bewust voor heeft gekozen om voor het perceel [locatie 2] de daar gevestigde slagerij de juiste bestemming te onthouden en hieraan een woonbestemming heeft toegekend. Tot slot stelt zij dat de raad op eigen initiatief een ontwerp van een bestemmingsplan heeft opgesteld om de bestemming van het perceel te corrigeren. Er zijn volgens haar ook geen ruimtelijke bezwaren om detailhandel uit te voeren op het perceel [locatie 2]. In de buurt zijn er volgens haar op meer plaatsen bestemmingen die detailhandel en wonen combineren.
4. De raad stelt dat bij het vaststellen van het plan van 16 oktober 2013 verzuimd is een afweging te maken over de aanvaardbaarheid van een detailhandelsbestemming voor het perceel [locatie 2]. Om die reden is een ontwerp voor een bestemmingsplan "Tiel Oost - [locatie 2]" opgesteld. Dit plan is uiteindelijk niet vastgesteld, enerzijds omdat het gemeentelijk beleid erop was gericht een detailhandel in Tiel niet uit te breiden buiten de aangewezen buurtwinkelcentra en anderzijds vanwege de ervaren parkeeroverlast. Uit de mededeling in de brief van 19 november 2009 dat [bedrijf] een verzoek om vooroverleg kon indienen noch uit de omstandigheid dat de raad geen aandacht had besteed aan het perceel [locatie 2] bij het vaststellen van het geldende bestemmingsplan van 2013, kan volgens de raad worden afgeleid dat het gemeentebestuur akkoord is gegaan met de vestiging van de winkel. Hetzelfde geldt voor de acceptatie van de melding, aangezien daarbij niet is getoetst aan het bestemmingsplan. Voorts stelt de raad dat tussen 1999 en 2009 geen gebruik van het perceel [locatie 2] voor ambachtsgebruik is geconstateerd. Alleen het gebruik voor de verkoop van levensmiddelen is geconstateerd, hetgeen in strijd is met de bestemming als ambachtsbedrijf, zoals omschreven in het bestemmingsplan dat voor 16 oktober 2013 gold.
5. In het geldende bestemmingsplan "Tiel - Oost", dat bij besluit van 16 oktober 2013 is vastgesteld, is de bestemming "Wonen" toegekend aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Beide percelen hebben een bouwvlak en aan het perceel [locatie 1] is deels de aanduiding "detailhandel" toegekend.
In het daarvoor geldende bestemmingsplan "Tiel-Oost 1988" was de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "Gesloten bebouwing, ambachtsbedrijf toegestaan" toegekend aan beide percelen.
Een ambachtsbedrijf was omschreven als "een bedrijf waarin bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, dan wel een bedrijf waarbij bedrijfsmatig diensten worden verleend."
6. De Afdeling overweegt dat de raad thans afdoende heeft onderzocht in hoeverre het gebruik van het perceel [locatie 2] legaal een aanvang heeft genomen. De raad heeft inzichtelijk gemaakt dat in november 2009 een controle is uitgevoerd en dat is vastgesteld dat het perceel in strijd met het bestemmingsplan "Tiel-Oost 1988" werd gebruikt voor de verkoop van levensmiddelen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat in het illegale gebruik geen aanleiding behoefde te worden gezien om detailhandel in de vorm van een supermarkt mogelijk te maken.
Ook in de geaccepteerde melding en de afstand tussen gebouwen op beide percelen heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om op het perceel [locatie 2] detailhandel mogelijk te maken. De acceptatie van de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer behelst immers geen ruimtelijk toets. De gebouwen staan enkele meters van elkaar gescheiden op beide percelen en worden door een smalle verbindingsgang met elkaar verbonden. De raad heeft deze gebouwen terecht niet als één onlosmakelijk verbonden gebouw aangemerkt. Dat in de brief van 19 november 2009 is verzocht om een aanvraag om vooroverleg in te dienen betekent niet dat de raad gehouden was een detailhandelsbestemming toe te kennen en de Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat [bedrijf] een gerechtvaardigd vertrouwen aan de brief kon ontlenen dat de raad dat zou doen.
Voorts heeft de raad het standpunt ingenomen dat in dit geval ook ruimtelijke argumenten zich verzetten tegen het voorzien in detailhandel op het perceel [locatie 2], gelet op zijn beleid om detailhandel in Tiel niet uit te breiden buiten de aangewezen buurtwinkelcentra vanwege de dalende behoefte aan detailhandel en nu bij het perceel onvoldoende parkeermogelijkheden bestaan. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft mogen stellen.
Conclusie
7. Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet in een detailhandelsbestemming op het perceel [locatie 2] behoefde te worden voorzien.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018
361.