201802665/1/A2.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2018 in zaak nr. 17/2107 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om herziening van zijn recht op kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover dat ziet op het jaar 2009 en gegrond verklaard voor zover dat ziet op het jaar 2010, het besluit van 18 maart 2017 in zoverre vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde deel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Besluitvorming in de periode tot aan het onderhavige herzieningsverzoek
1. Bij besluit van 20 april 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
2. Bij besluit van 15 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
3. Bij besluit van 21 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 herzien en vastgesteld op nihil. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2014, in zaak nr. 13/6857 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 6 december 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft voor het jaar 2010 nog geen definitieve berekening van de aan [appellant] toegekende kinderopvangtoeslag afgegeven.
Het herzieningsverzoek, besluitvorming en aangevallen uitspraak
5. Op 20 april 2016 heeft [appellant] een verzoek ingediend om herziening van onder meer zijn recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010.
6. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij besluit van 1 juni 2016 afgewezen omdat het te laat is ingediend.
In het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, waaruit blijkt dat de aan hem toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 of 2010 op een te laag bedrag is vastgesteld.
7. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen stukken ingediend waaruit blijkt dat de aan hem toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 op een te laag bedrag is vastgesteld. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op het jaar 2010, vernietigd, omdat dit besluit een onjuiste motivering bevat. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, omdat een op artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling (hierna: de Awir) gebaseerd verzoek om herziening niet mogelijk is zolang de kinderopvangtoeslag over 2010 nog niet definitief is berekend.
Hoger beroep
-het toeslagjaar 2009
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen.
8.1. De gemachtigde van [appellant] heeft reeds in vele andere zaken aangevoerd dat voor de inwerkingtreding van artikel 21a van de Awir een herzieningstermijn van zeven jaar gold en dat voor zover al een termijn van vijf jaar zou gelden, deze pas met ingang van de dagtekening van het besluit tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over een bepaald toeslagjaar zou aanvangen, omdat de rechtzoekende anders de volle termijn van vijf jaar om om herziening te vragen wordt ontnomen. De Afdeling heeft dat betoog gemotiveerd verworpen. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van:
8.2. Zoals uit voormelde uitspraken volgt, is er geen rechtsgrondslag voor het betoog dat voor de inwerkingtreding van artikel 21a van de Awir een herzieningstermijn van zeven jaar gold. Voorts volgt uit die uitspraken dat voor de toepassing van de termijn van vijf jaar niet van belang is op welk berekeningsjaar het verzoek om herziening ziet, maar slechts of na 31 december 2010 - na de inwerkingtreding van artikel 21a van de Awir en artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir - op dat verzoek wordt beslist.
8.3. De Afdeling ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in deze uitspraken.
8.4. Uit artikel 5a, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling Awir volgt dat de termijn van vijf jaar voor het indienen van een herzieningsverzoek begint op de eerste dag na het verstrijken van de laatste dag van het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, in dit geval 31 december 2009. De termijn eindigde in dit geval derhalve op 31 december 2014. Daarmee staat vast dat het herzieningsverzoek van 20 april 2016 voor het jaar 2009 buiten de termijn is ingediend. Het eerdere verzoek om herziening van [appellant], waarnaar hij ter zitting heeft verwezen, ziet niet op het jaar 2009, zodat, anders dan [appellant] stelt, niet kan worden volgehouden dat hij tijdig een verzoek om herziening heeft ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde het onderhavige verzoek dan ook niet in behandeling te nemen. De rechtbank is, hoewel op andere gronden, tot dezelfde slotsom gekomen.
Het betoog faalt.
9. Aan de bespreking van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de hoogte van de vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2009 komt de Afdeling derhalve niet toe.
Het betoog faalt.
-het toeslagjaar 2010
10. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2010. Hij voert aan dat de in artikel 21a van de Awir neergelegde bevoegdheid om de toeslag te herzien een ambtshalve bevoegdheid betreft en dat hij niet gehouden was om feiten en omstandigheden te stellen, die naar zijn mening tot herziening zouden moeten leiden. Voorts voert hij aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 19 van de Awir gehouden was om de toeslag binnen de daarin genoemde termijn definitief te berekenen en dat de dienst die termijn heeft overschreden en dat daarom de toeslag moet wordt berekend ter hoogte van het toegekende voorschot. Tot slot voert hij aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een kinderopvangtoeslag over 2010.
10.1. Een op artikel 21a van de Awir gebaseerd verzoek is niet mogelijk zolang de kinderopvangtoeslag niet onherroepelijk is komen vast te staan. Ten tijde van de indiening van het herzieningsverzoek had zelfs nog geen definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2010 plaatsgevonden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat een herzieningsverzoek op grond van artikel 21a van de Awir hier niet mogelijk is. Omdat artikel 21a van de Awir hier niet van toepassing is, behoeft het betoog over artikel 19 van de Awir en het betoog dat bij een verzoek op grond van artikel 21a van de Awir geen nieuwe feiten of omstandigheden hoeven te worden aangevoerd, geen bespreking.
Het betoog faalt.
11. Aan de bespreking van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de hoogte van de vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2010 komt de Afdeling derhalve niet toe.
12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
680.