ECLI:NL:RVS:2018:444

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
201705249/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juni 2017. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 24 augustus 2016, waarin de vreemdeling ongewenst was verklaard, vernietigd. De staatssecretaris had eerder op 24 augustus 2016 de vreemdeling ongewenst verklaard en op 1 februari 2017 het bezwaar van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven in het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die door de staatssecretaris in hoger beroep is opgeworpen, eerder beantwoord in een uitspraak van 26 januari 2018. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2018.

Uitspraak

201705249/1/V1.
Datum uitspraak: 8 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 juni 2017 in zaak nr. 17/3134 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft de staatssecretaris de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij besluit van 1 februari 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2016 gegrond verklaard, het besluit van 24 augustus 2016 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 26 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:272) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, vloeit voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hieruit volgt dat de grief faalt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2018
210.