ECLI:NL:RVS:2018:462

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
201701326/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 januari 2017. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, nadat deze aanvraag op 8 december 2016 niet-ontvankelijk was verklaard. De staatssecretaris had geoordeeld dat de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) voor de vreemdeling een veilig derde land zijn, en dat hij daarom de asielaanvraag niet in behandeling kon nemen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris deze beslissing onvoldoende had gemotiveerd en vernietigde het besluit.

In het hoger beroep stelt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in de VAE bescherming wordt geboden overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 13 december 2017, al geoordeeld over de status van de VAE als veilig derde land. De staatssecretaris heeft in zijn hogerberoepschrift geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere bevindingen van de Afdeling tegenspreken.

De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201701326/1/V1.
Datum uitspraak: 12 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/29328 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2016 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.        Bij het besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de VAE) voor de vreemdeling een veilig derde land zijn.
2.        De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in de VAE bescherming overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt geboden als bedoeld in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag of de VAE een veilig derde land zijn, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3381. In het besluit heeft de staatssecretaris aan zijn standpunt dat de VAE voor de vreemdeling als veilig derde land kunnen worden beschouwd geen andere motivering ten grondslag gelegd dan die welke de Afdeling in de uitspraak van 13 december 2017 ondeugdelijk heeft bevonden. Gelet hierop kan de grief niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3.        Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.        De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Willems
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2018
412-827.