ECLI:NL:RVS:2018:923

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
201801558/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 maart 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 20 september 2017, een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tevens was de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en was er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag had op 16 februari 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet hoefde te voldoen aan de uitspraak van de rechtbank totdat het hoger beroep was behandeld.

De voorzieningenrechter overwoog dat de termijn voor het nemen van een nieuw besluit pas begint te lopen nadat de uitspraak van de rechtbank gezag van gewijsde heeft gekregen. Aangezien de staatssecretaris hoger beroep had ingesteld, was er nog geen verplichting voor hem om een nieuw besluit te nemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was gesteld door de staatssecretaris en wees het verzoek af. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201801558/2/V2.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 februari 2018 in zaak nr. NL17.10150 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 16 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    De rechtbank heeft bepaald dat de termijn voor het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag eerst een aanvang neemt zes weken nadat de uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen, dat wil -zoals de rechtbank heeft overwogen- zeggen: binnen zes weken nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
Nu de staatssecretaris hoger beroep heeft ingesteld bestaat voor hem derhalve nog geen verplichting om ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit te nemen. Nu enig ander spoedeisend belang door de staatssecretaris niet is gesteld, dient het verzoek, mede gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:875, als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bakker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
393.