201706764/1/A2.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2017 in zaak nr. 17/578 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2016 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie B te registeren.
Bij besluit van 19 januari 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. Stok, advocaat te Delft, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is op 8 december 2014 aangehouden voor rijden onder invloed. Bij hem is 910 µg/l gemeten. Het CBR heeft naar aanleiding daarvan een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd, in het kader waarvan de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik is gesteld en is geconcludeerd dat [appellant] nog niet gestopt is met het alcoholmisbruik. Gelet hierop heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
2. Bij aanvraagformulier van 25 april 2016 heeft [appellant], ten behoeve van registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B, een eigen verklaring ingediend bij het CBR. Bij brief van 31 mei 2016 heeft het CBR [appellant] medegedeeld dat nader onderzoek door een psychiater noodzakelijk is. Dit nader onderzoek is op 9 juli 2016 uitgevoerd door psychiater P.J. Keyzer (hierna: Keyzer) en arts H.S. Compier.
In het rapport van Keyzer van 23 augustus 2016 is vermeld dat bij het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden. Voorts is vermeld dat bij het laboratoriumonderzoek een verhoogd percentage carbohydraat-deficiënt transferrine (hierna: CDT-waarde) van 2,3% DST (CE-methode) is gemeten. Dit is een aanwijzing voor actueel overmatig alcoholgebruik. [appellant] weet dat het een alcoholonderzoek betreft waarbij de consequentie kan zijn dat het rijbewijs niet verkregen wordt wanneer sprake is van overmatig alcoholgebruik. Er is volgens Keyzer daarom sprake van voortdurend gebruik hetgeen een aanwijzing vormt voor alcoholmisbruik. In het rapport staat verder dat [appellant] via zijn huisarts vier maal het CDT heeft laten herbepalen, waarbij deze steeds verhoogd bleef, en dat [appellant] het MMC te Amersfoort heeft verzocht om een contra-expertise naar andere oorzaken voor het verhoogde CDT maar hij de uitslag hiervan niet heeft overgelegd. Keyzer heeft het CBR het advies gegeven om [appellant] ongeschikt te verklaren voor rijbewijzen van groepen 1 en 2 omdat volgens hem geen sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot alcoholmisbruik.
3. Het CBR heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 augustus 2016 op basis van het rapport van Keyzer geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van rijbewijscategorie B te registeren. Het CBR heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het door [appellant] in de bezwaarfase overgelegde rapport van internist-infectioloog Ellebroek niet afdoet aan de juistheid van de onderzoeksresultaten en de conclusie van Keyzer, omdat Ellebroek geen andere oorzaak dan overmatig alcoholgebruik voor de geconstateerde verhoogde laboratoriumwaarden heeft gevonden. Voorts is volgens het CBR niet gebleken dat [appellant] lijdt aan het CDG-syndroom.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het CBR zich op basis van het rapport van Keyzer op het standpunt heeft mogen stellen dat bij [appellant] sprake is van alcoholmisbruik. Het rapport van Keyzer is voldoende concludent. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhoogde bloedwaarden zijn veroorzaakt door een andere oorzaak dan alcoholmisbruik of dat alcoholmisbruik als oorzaak is uit te sluiten.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhoogde bloedwaarden zijn veroorzaakt door een andere oorzaak dan alcoholmisbruik. Hij voert daartoe aan dat de verhoogde CDT-waarde kan worden verklaard doordat hij het CDG-syndroom heeft. Gelet hierop had het CBR hem een alternatief onderzoek moeten aanbieden naar de oorzaak van de verhoogde CDT-waarde.
5.1. Reglement rijbewijzen
Artikel 97, eerste lid, luidt:
"Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager".
Artikel 103, eerste lid, luidt:
"Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. (...)."
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 1, eerste lid luidt:
"In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B, B+ E en T;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE en D1E."
Artikel 2 luidt:
"De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage."
Paragraaf 8.8. van de bijlage, getiteld "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)", luidt:
"Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
5.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen bestaat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 20 januari 2016; ECLI:NL:RVS:2016:111), aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. 5.3. Het is aan [appellant] om aannemelijk te maken dat hij tot een kleine minderheid van personen behoort bij wie een verhoogde CDT-waarde een andere oorzaak heeft dan alcoholmisbruik (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2523). De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het CDG-syndroom heeft. Uit de in bezwaar door [appellant] overgelegde brief van internist-infectioloog Ellebroek volgt dat Ellebroek geen alternatieve verklaring voor de verhoogde CDT-waarde heeft kunnen vinden. [appellant] heeft met die brief niet aannemelijk gemaakt dat de verhoogde CDT-waarde een andere oorzaak heeft dan alcoholmisbruik en hij heeft dat ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het CBR [appellant] een alternatief onderzoek had moeten aanbieden. 5.4. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het CBR zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B.
5.5. Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
809.