ECLI:NL:RVS:2019:1452

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
201708963/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 oktober 2017. De rechtbank had eerder de aanvraag van de vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen, een besluit dat op 29 augustus 2016 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was genomen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond bij besluit van 9 mei 2017. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de vreemdelingen en de referent ongegrond was, waarop de referent in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 3 mei 2019 geoordeeld dat de rechtsvraag die in het hogerberoepschrift is opgeworpen, eerder is beantwoord in een uitspraak van 29 maart 2019. De Afdeling concludeert dat de grieven van de referent niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die zijn gemaakt door de vreemdelingen en de referent, tot een bedrag van € 1.536,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 mei 2019.

Uitspraak

201708963/1/V1.
Datum uitspraak: 3 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[referent],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 oktober 2017 in zaak nr. 17/11492 in het geding tussen:
[de vreemdelingen] (lees: de vreemdelingen en referent)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft referent, vertegenwoordigd door mr. J. Eliya, advocaat te Hengelo, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder bij uitspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grieven niet afdoen, vloeit voort dat de grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden (vgl. rechtsoverweging 10.1 van de uitspraak van 29 maart 2019).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen en referent in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2019
488-850.