ECLI:NL:RVS:2019:1456
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 2 oktober 2017 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 19 juli 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 3 oktober 2018 het beroep van de vreemdelingen ongegrond. Hiertegen hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, advocaat te Velp.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 6 mei 2019 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft overwogen dat in de Vreemdelingenwet 2000 geen vereiste is opgenomen dat een referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet hebben. De Afdeling heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep zijn opgeworpen, beantwoord en geconcludeerd dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdelingen is alsnog gegrond verklaard.
De Afdeling heeft het besluit van de staatssecretaris van 19 juli 2018 vernietigd wegens strijd met de wet. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 1.536,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 mei 2019.