ECLI:NL:RVS:2019:1457

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
201900810/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 22 mei 2015 afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de staatssecretaris op 15 juni 2018. Hierop hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 28 december 2018 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. K.P.E. van Tulden, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 6 mei 2019 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de vreemdelingen ongegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft overwogen dat in de Vreemdelingenwet 2000 geen vereiste is opgenomen dat een referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet hebben. De Afdeling heeft de rechtsvragen die door de vreemdelingen zijn opgeworpen beantwoord en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdelingen is alsnog gegrond verklaard.

De Afdeling heeft het besluit van de staatssecretaris van 15 juni 2018 vernietigd wegens strijd met de wet. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 1.536,00 bedragen, en tot terugbetaling van het griffierecht van € 429,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 mei 2019.

Uitspraak

201900810/1/V1.
Datum uitspraak: 6 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 december 2018 in zaak nr. 18/5248 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 22 mei 2015 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de uitspraak van 16 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1174, heeft de Afdeling overwogen dat in artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet als vereiste is opgenomen dat een referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft.
2.    De Afdeling heeft de in grief 1 opgeworpen rechtsvragen over de afwijzingsgrond van de aanvragen beantwoord in de onder 1. vermelde uitspraak. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de vreemdelingen voor het overige aanvoeren, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren. Het besluit van 15 juni 2018 wordt vernietigd wegens strijd met artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 december 2018 in zaak nr. 18/5248;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 15 juni 2018, V-nummers […], […] en […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2019
716.