201803536/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2018 in zaak nr. 17/4647 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2016 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2016 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. M. Zoethout, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De CSG kent uit het fonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
1.1. [appellante] heeft op 9 februari 2016 bij de CSG een aanvraag om een uitkering ingediend omdat zij letsel aan haar rechteroog, hoofd, schouder en borst heeft opgelopen als gevolg van een mishandeling op 7 november 2015. Aan het besluit van 15 juli 2016, zoals gehandhaafd bij het besluit van 2 september 2016, heeft de CSG ten grondslag gelegd dat het letsel van [appellante] niet kan worden aangemerkt als ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg). Het letsel van [appellante] aan borst, schouder en hoofd herstelt over het algemeen snel en zonder blijvende gevolgen en het oogletsel kan niet worden beoordeeld zonder informatie van een specialist, aldus de CSG.
Wettelijk kader
2. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg luidt:
"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."
Artikel 5 luidt: "Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen."
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de CSG op grond van haar beleid medische informatie nodig heeft om het letsel te kunnen beoordelen om vast te kunnen stellen of sprake is van ernstig letsel. Dat het letsel aan het oog langdurige of blijvend ernstige medische gevolgen heeft, is niet met medische informatie onderbouwd. De CSG heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er onvoldoende objectieve informatie is op grond waarvan kan worden aangenomen dat eiseres ernstig letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling, zodat de CSG de uitkering aan [appellante] op goede gronden heeft geweigerd. Tot slot kan het beroep van [appellante] op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4575) niet slagen, omdat hierin de vraag of sprake was van ernstig letsel, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wsg, niet aan de orde is gesteld, aldus de rechtbank. Het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er onvoldoende objectieve informatie is op grond waarvan kan worden aangenomen dat eiseres ernstig letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling. Hiertoe voert zij aan dat zij stukken heeft overgelegd van de huisarts waaruit blijkt dat er sprake is van een kneuzing van het oog en een bloeduitstorting rond de oogkas. De stelling van de CSG dat dit over het algemeen snel en zonder blijvende schade herstelt, heeft de CSG niet nader onderbouwd. [appellante] heeft sinds de mishandeling een bril nodig en is daarom doorverwezen naar het Erasmus Medisch Centrum, aldus [appellante].
4.1. De CSG heeft de aanvraag van [appellante] getoetst aan de Beleidsbundel van 1 juli 2016. Volgens paragraaf 1.2.1 moet het geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben veroorzaakt om voor een uitkering in aanmerking te komen. Letsel is ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft.
Volgens paragraaf 1.2.2 heeft de CSG medische informatie nodig om het letsel te kunnen beoordelen. Hiervoor gebruikt zij alleen medische informatie van bevoegde hulpverleners die een diagnose hebben gesteld. De CSG stelt aan deze hulpverleners de eis dat ze een BIG-registratie of NIP-dienstmerk hebben (dit zijn bijvoorbeeld GZ-psychologen of psychotherapeuten voor psychisch letsel of (huis)artsen voor fysiek letsel).
De CSG heeft een Letsellijst (de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2016) ontwikkeld om het opgelopen letsel in een letselcategorie in te kunnen delen. Hierin staan richtlijnen welk fysiek en psychisch letsel volgens de CSG als voldoende ernstig kan worden aangemerkt in de zin van de Wsg om een uitkering te rechtvaardigen. Volgens de Letsellijst valt tijdelijke gedeeltelijke uitval van het gezichtsvermogen van één oog, langer dan één maand, in letselcategorie 1. Blijvende gedeeltelijke uitval van het gezichtsvermogen aan één oog valt in letselcategorie 3.
4.2. De CSG heeft in haar schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat het door [appellante] gestelde oogletsel niet werd onderbouwd met objectieve medische informatie omdat zij geen medisch specialist bezocht. Dat [appellante] alleen informatie van de huisarts heeft overgelegd, is niet weersproken. De medische informatie hoeft echter, anders dan de CSG stelt, niet afkomstig te zijn van een medisch specialist, maar kan ook afkomstig zijn van een BIG-geregistreerde huisarts.
In de brief van 9 november 2015 heeft de huisarts van [appellante] haar klacht vermeld over wazig zien. Verder heeft hij in deze brief als bevinding uit lichamelijk onderzoek een lichte bloeduitstorting rond de oogkas vermeld. Tot slot is hierin de diagnose kneuzing van het oog vermeld. In de journaalbrief van 2 augustus 2016 van de huisarts van [appellante] is vermeld dat de toestand van haar rechteroog op dit moment niet te beoordelen is als gevolg van kankertherapie. De huisarts heeft vervolgens bij brief van 20 juni 2017 [appellante] voor een second opinion verwezen naar het Erasmus MC, afdeling oogheelkunde. In deze brief is vermeld dat [appellante] klachten houdt aan het rechteroog sinds de klap op het oog. Geconcludeerd moet worden dat in deze brieven van de huisarts het gezichtsverlies alleen als klacht tot uitdrukking komt. Uit de informatie van de huisarts blijkt niet dat uit lichamelijk onderzoek is gebleken dat sprake is van gezichtsverlies. Alleen de lichte bloeduitstorting rond de oogkas en de kneuzing van het oog kunnen worden aangemerkt als een bevinding uit lichamelijk onderzoek. Hieruit volgt dat de CSG op grond van de informatie van de huisarts niet had kunnen beoordelen of sprake was van een tijdelijke of blijvende gedeeltelijke uitval van het gezichtsvermogen aan één oog zoals beschreven in de Letsellijst. Dat [appellante] stelt dat zij sinds de mishandeling een bril nodig heeft, maakt dit niet anders. Zij heeft geen medische informatie van het Erasmus MC overgelegd. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat de oogarts geen letsel heeft kunnen constateren aan haar rechteroog. Niet weersproken is de stelling van de CSG dat de lichte bloeduitstorting rond de oogkas en kneuzing van het rechteroog niet onder de letselcategorieën in de Letsellijst vallen.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat uit de informatie van de huisarts, althans uit zijn bevindingen, alleen blijkt dat er sprake is van een bloeduitstorting rond de oogkas en een kneuzing van het oog. De CSG heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er onvoldoende objectieve informatie is om aannemelijk gemaakt te achten dat [appellante] ernstig letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4575) niet kan slagen. Zij voert aan dat deze uitspraak relevant is omdat hieruit blijkt dat de omstandigheden van het geval van belang zijn om de conclusie te trekken of er sprake is van ernstig letsel. In dit geval kan ernstig letsel worden voorondersteld, gezien het opzettelijk gepleegde misdrijf en de verwondingen die [appellante] hieraan heeft overgehouden, aldus [appellante]. 5.1. In de genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014 is de vraag beantwoord of het aannemelijk kon worden geacht dat de aanvrager slachtoffer werd van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Daarbij was, anders dan in deze zaak, niet in geschil welk letsel het slachtoffer ten gevolge van het geweldsmisdrijf had opgelopen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
97-902.