ECLI:NL:RVS:2019:1985

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
201805140/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten over de opleiding van een ambtenaar en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde en een appellante, die verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de opleiding van een ambtenaar. Het college had eerder het verzoek tot openbaarmaking afgewezen, met als argument dat dit de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar zou schaden. De rechtbank Noord-Nederland had het besluit van het college vernietigd, omdat zij van oordeel was dat de opleidingsdocumenten niet geheel geweigerd konden worden en dat verstrekking op een zodanige wijze mogelijk was dat andere persoonlijke gegevens van de ambtenaar niet openbaar zouden worden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld en geconcludeerd dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de opleidingsdocumenten gedeeltelijk openbaar gemaakt konden worden, waarbij rekening gehouden moest worden met de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en vernietigde het besluit van het college van 14 augustus 2018, omdat dit identiek was aan het eerder vernietigde besluit en het college zich niet had gehouden aan de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De beslissing van de Afdeling houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde een griffierecht van € 508,- moet betalen. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de overheid en de afweging tussen openbaarheid en bescherming van persoonlijke gegevens.

Uitspraak

201805140/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde (rechtsopvolger van de gemeente Bellingwedde),
2.    [appellante sub 2], wonend te Bourtange, gemeente Westerwolde,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 mei 2018 in zaak nr. 17/1717 in het geding tussen:
[appellante sub 2]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2016 heeft het college het verzoek tot openbaarmaking van alle documenten over de opleiding van een in dat verzoek genoemde ambtenaar afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2017 heeft het college het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 april 2017 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellante sub 2] hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 2] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft op 14 augustus 2018 een nieuw besluit op bezwaar genomen en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
[appellante sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E. de Haan, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante sub 2] heeft verzocht om haar op grond van de Wet openbaarheid bestuur (hierna: de Wob) alles met betrekking tot de opleiding van een met name genoemde ambtenaar te verstrekken omdat zij twijfelt aan de deskundigheid van deze ambtenaar. Het college heeft geweigerd deze stukken openbaar te maken omdat dit de persoonlijke levenssfeer van de betreffende ambtenaar zou schaden. Deze weigering heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd omdat zij van oordeel is dat de onder het college berustende opleidingsdocumenten niet geheel geweigerd konden worden omdat verstrekking van de gevraagde opleidingsdocumenten op zodanige wijze kan geschieden dat andere persoonlijke gegevens van de betrokken ambtenaar niet openbaar zullen worden. De rechtbank heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO9992, waarin de Afdeling overweegt dat een ambtenaar, waar het zijn beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kan doen op het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het al dan niet voldoen aan het voor de functie van een ambtenaar vereiste opleidingsniveau is te beschouwen als een aspect van zijn beroepshalve functioneren. De rechtbank wijst er op dat voor het nieuw te nemen besluit op bezwaar verstrekking van de gevraagde opleidingsdocumenten op zodanige wijze kan geschieden dat andere persoonlijke gegevens van de betrokken ambtenaar niet openbaar zullen worden. De opleidingsdocumenten kunnen zonder vermelding van geboortedatum, leeftijd, (voormalig) huisadres, geboorteplaats, studentnummer, kandidaatnummer of dergelijke van de ambtenaar en de naam van de school waar de ambtenaar voortgezet onderwijs, middelbaar onderwijs en hoger beroepsonderwijs heeft gevolgd, verstrekt worden. Voorts wijst de rechtbank er op dat uit de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7303, volgt dat de in de opleidingsdocumenten vermelde cijfers uitgedrukt in een getal, letter of ander symbool zien op het persoonlijk presteren tijdens de opleiding, hetgeen de persoonlijke levenssfeer raakt en in het kader van de belangenafweging zwaarder dient te wegen dat vast moet staan welke opleidingen door de betrokken ambtenaren zijn gevolgd en niet de cijfers die zijn behaald.
Hoger beroep college
3.    Het college betoogt dat het de opleidingsdocumenten kan weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob omdat deze de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaar te veel raken. Niet alle kwalificaties zijn volgens het college relevant voor de functie die zij nu bekleedt. Voorts stelt het college dat het doel van het opvragen van de stukken onduidelijk is. Als het verzoek voortvloeit uit onvrede over beslissingen in het kader van de Wmo en andere regelingen is dit niet de wijze om daar tegen op te komen, daarvoor staan bezwaarprocedures of klachtprocedures open. Het college vreest voor precedentwerking dat bij onwelgevallige beslissingen een persoonlijke aanval wordt geopend op de betrokken ambtenaar.
3.1.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO9992, gemotiveerd dat het college openbaarmaking van de opleidingsdocumenten niet in zijn geheel mocht weigeren. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat de documenten, met inachtneming van het belang van de persoonlijke levenssfeer, gedeeltelijk openbaar gemaakt kunnen worden. Het college herhaalt hetgeen in beroep is betoogd en geeft niet aan waarom de rechtbank de jurisprudentie van de Afdeling in dit geval niet zou mogen volgen danwel deze onjuist heeft toegepast. De Afdeling ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank.
Het betoog faalt.
Hoger beroep [appellante sub 2]
4.    [appellante sub 2] richt zich tegen de overwegingen onder 5 in de uitspraak van de rechtbank waaruit volgens haar volgt dat het college in het nieuw te nemen besluit kan volstaan met het toezenden van 23 pagina’s blanco diploma’s, getuigschriften en verklaringen van cursussen en workshops. Zij is het daar niet mee eens.
4.1.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling gemotiveerd dat bewijzen van genoten opleidingen weliswaar niet geheel geweigerd mogen worden omdat de behaalde opleidingen het beroepshalve functioneren van de ambtenaar raken, maar dat bepaalde gegevens in de opleidingsdocumenten die de persoonlijke levenssfeer raken, wel geweigerd mogen worden omdat de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van die gegevens zwaarder weegt. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd zijn geen argumenten aangevoerd waarom de rechtbank de door haar aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling niet zou mogen volgen, danwel deze onjuist heeft toegepast.
Het betoog faalt.
Conclusie hoger beroepen
5.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Het beroep van [appellante sub 2] tegen het nieuwe besluit op bezwaar
6.    Het besluit van 14 augustus 2018 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van die wet, geacht eveneens voorwerp van dit geding te zijn. [appellante sub 2] is het niet eens met dit besluit omdat het identiek is aan het eerdere besluit op bezwaar en het college zich niets van de uitspraak van de rechtbank heeft aangetrokken. De lijst met opleidingsdocumenten die bijgevoegd is, voldoet volgens haar niet aan haar verzoek. Eerder heeft het college meer opleidingsdocumenten genoemd.
6.1.    In het nieuwe besluit op bezwaar heeft het college een besluit genomen dat een gelijke strekking heeft als het door de rechtbank vernietigde besluit op bezwaar. De rechtbank heeft opdracht gegeven om bij het nieuwe besluit op bezwaar de uitspraak in acht te nemen. Zoals hiervoor is overwogen faalt het hoger beroep van het college tegen die uitspraak en blijft deze uitspraak in stand.
Omdat het college die uitspraak niet in acht heeft genomen is het beroep van rechtswege van [appellante sub 2] tegen het besluit van 18 augustus 2018 gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Proceskosten
7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep van [appellante sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde van 14 augustus 2018 gegrond;
III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde van 14 augustus 2018;
IV.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde een griffierecht van € 508,- (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019
725.