ECLI:NL:RVS:2019:2120

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
201809202/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel

Op 1 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, die op 12 januari 2018 werd genomen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 19 oktober 2018 gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Gavami, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten en zich gebogen over de grieven van de staatssecretaris. De staatssecretaris betoogde dat de rechtbank ten onrechte de gegrondverklaring van het beroep van de vreemdeling alleen had gebaseerd op de gegrondverklaring van het beroep van zijn echtgenote, waartegen hij ook hoger beroep had ingesteld.

In de uitspraak van dezelfde dag, ECLI:NL:RVS:2019:2072, heeft de Afdeling het hoger beroep van de staatssecretaris in de zaak van de echtgenote gegrond verklaard. Gezien deze uitspraak slaagde de grief van de staatssecretaris. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet toelichtte waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem onjuist was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 januari 2018 ongegrond, omdat er geen beroepsgronden meer waren die bespreking behoefden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201809202/1/V2.
Datum uitspraak: 1 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 oktober 2018 in zaak nr. NL18.2906 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Hoger beroep staatssecretaris
1.    De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank de gegrondverklaring van het beroep van de vreemdeling ten onrechte alleen heeft gebaseerd op de gegrondverklaring van het beroep van zijn echtgenote. Daartoe voert hij aan dat hij tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak van de echtgenote van de vreemdeling ook hoger beroep heeft ingesteld.
1.1.    Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:2072, heeft de Afdeling het hoger beroep van de staatssecretaris, gericht tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak van de echtgenote van de vreemdeling, gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en het beroep alsnog ongegrond verklaard. Gelet daarop slaagt de grief.
Incidenteel hoger beroep vreemdeling
2.    Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000).
Conclusie
3.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 12 januari 2018 alsnog ongegrond verklaren, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven.
4.    Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II.    verklaart het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 oktober 2018 in zaak nr. NL18.2906;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Bossmann
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019
363-897.