ECLI:NL:RVS:2019:2307

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
201602430/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 9 juli 2015 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 10 maart 2016 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris medegedeeld dat de vreemdeling inmiddels een opvolgende aanvraag heeft ingediend en in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. De vreemdeling handhaaft zijn hoger beroep, maar stelt dat zijn belang ligt in de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, die volgens hem vervroegd moet worden naar de datum van de oorspronkelijke aanvraag. De Raad van State overweegt dat, gelet op eerdere uitspraken, de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaart het hoger beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.

Uitspraak

201602430/1/V2.
Datum uitspraak: 9 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 maart 2016 in zaak nr. 15/14632 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In zijn nader stuk heeft de staatssecretaris medegedeeld dat de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen en dat de vreemdeling op basis daarvan inmiddels in het bezit is gesteld van die verblijfsvergunning. De vreemdeling heeft desgevraagd medegedeeld dat hij zijn hoger beroep handhaaft en dat zijn belang is gelegen in de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Die moet volgens hem worden vervroegd naar de datum van de aanvraag waarmee deze procedure is begonnen. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:278, waarbij de Afdeling blijft en waarnaar zij verwijst, heeft de vreemdeling evenwel geen belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
2.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Den Houdijker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2019
837.