ECLI:NL:RVS:2019:2334

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
201807505/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij overtreding Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 7 maart 2018 een doos heeft verwijderd die in strijd was met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Het college heeft bepaald dat een gedeelte van de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Het college heeft in zijn besluit van 9 maart 2018 gesteld dat de doos, die met een etiket met de naam en het adres van [appellant] was aangetroffen, aan hem kon worden toegerekend. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 14 augustus 2018. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 19 juni 2019 heeft [appellant], vertegenwoordigd door een gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwist dat hij de doos heeft neergezet en stelt dat zijn moeder dit heeft gedaan. Het college heeft echter betoogd dat de doos verkeerd ter inzameling is aangeboden en dat de overtreding aan [appellant] kan worden toegerekend, omdat zijn moeder de doos ten behoeve van hem heeft neergezet.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het college [appellant] terecht als overtreder heeft aangemerkt en dat de kosten van de bestuursdwang op hem verhaald kunnen worden. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201807505/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2018 heeft het college zijn beslissing om op 7 maart 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag neerzetten van een doos op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 7 maart 2018 is een in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 neergezette doos aangetroffen. Het college heeft bestuursdwang toegepast door deze doos te verwijderen.
Op de doos zat een etiket met de naam en het adres van [appellant]. Het college meent dat op basis hiervan de aangetroffen doos kan worden herleid tot [appellant]. Het college heeft hem daarom aangemerkt als overtreder ten laste van wie de kosten van de bestuursdwang kunnen worden gebracht.
2.    [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij betwist dat de aangetroffen doos door hem is neergezet. Hij was op het moment van de geconstateerde overtreding onderweg naar de universiteit van Amsterdam. De doos is neergezet door zijn moeder, die op het moment waarop de gemeentelijke toezichthouder de overtreding constateerde bij haar auto was om meer dozen te verzamelen. Zij is maar ongeveer een halve minuut bij de doos weggeweest en heeft de doos niet naast de inzamelvoorziening neergezet met de bedoeling deze achter te laten.
2.1.    De gemeentelijke toezichthouder heeft een doos naast de inzamelvoorziening aangetroffen. Omdat de doos naast de inzamelvoorziening is aangetroffen is het college ervan uitgegaan dat de doos verkeerd ter inzameling is aangeboden. Partijen verschillen van mening over wat er precies is gebeurd na het plaatsen van de doos. De stelling van [appellant] dat zijn moeder maar een halve minuut bij de doos is weggeweest en niet de bedoeling had de doos achter te laten, wordt door het college betwist en kan niet nader onderbouwd worden door [appellant]. Onder die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de doos verkeerd ter inzameling is aangeboden.
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8999) is degene die het te handhaven voorschrift schendt in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht; daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.
Vaststaat dat de moeder van [appellant] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft neergezet. [appellant] en zijn moeder wonen op hetzelfde adres. De moeder heeft de doos ten behoeve van [appellant] weggebracht naar de inzamelvoorziening. De daarbij begane overtreding van de Afvalstoffenverordening 2010 moet aan [appellant] worden toegerekend.
2.3.    Gelet op het voorgaande heeft het college [appellant] terecht als overtreder aangemerkt en een gedeelte van de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang op hem verhaald.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
262-855.