ECLI:NL:RVS:2019:2369

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
201900840/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 januari 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 21 november 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 juli 2019 geoordeeld dat de grieven van de vreemdeling niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank is eerder beantwoord in een andere uitspraak van de Afdeling. De rechtbank heeft verklaard dat de uitspraak correct is ondertekend, ondanks dat dit niet op de eigen mobiele werkplek is gebeurd.

De overige grieven van de vreemdeling zijn ook ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat de vragen die in het hogerberoepschrift zijn gesteld, niet van belang zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. Daarom is het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 512,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201900840/1/V3.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 22 januari 2019 in zaak nr. NL18.22236 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 22 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De rechter en griffier hebben namelijk verklaard dat zij de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek hebben ondertekend. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat zij de uitspraak hebben ondertekend en dat de tekst van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek is aan de tekst van de uitspraak die is opgenomen in het digitaal dossier.
2.    De grieven 2, 3, 4, 5 en 6 leiden evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
47-873.