ECLI:NL:RVS:2019:2381
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 11 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen, die op 19 april 2016 door de staatssecretaris zijn afgewezen. De vreemdelingen en hun referent hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren op 20 april 2017 opnieuw ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft op 23 augustus 2018 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard, de eerdere besluiten van de staatssecretaris vernietigd en hem opgedragen om nieuwe besluiten te nemen in overeenstemming met de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de uitspraak van 11 juli 2019 oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt als kennelijk ongegrond beschouwd, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen, tot een bedrag van € 512,00. Daarnaast wordt er een griffierecht van € 508,00 geheven van de staatssecretaris.