ECLI:NL:RVS:2019:2387

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
201903778/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor kinderen van referent

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 april 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 september 2017 de aanvragen van referent om haar kinderen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 16 oktober 2018 in het kader van een bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van referent op 16 april 2019 ongegrond verklaard, waarop referent hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 12 juli 2019 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft overwogen dat in artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet als vereiste is opgenomen dat een referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. De Afdeling heeft de rechtsvragen die door referent zijn opgeworpen beantwoord en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van referent wordt alsnog gegrond verklaard.

De Afdeling vernietigt het besluit van de staatssecretaris van 16 oktober 2018 wegens strijd met de wet en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van referent, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1.536,00, en het griffierecht bedraagt € 429,00. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

Uitspraak

201903778/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[referent],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 april 2019 in zaak nr. 18/8575 in het geding tussen:
referent
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen van referent om haar kinderen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft referent, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Referent heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de uitspraak van 16 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1174, heeft de Afdeling overwogen dat in artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet als vereiste is opgenomen dat een referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft.
2.    De Afdeling heeft de in grief 2 opgeworpen rechtsvragen over de afwijzingsgrond van de aanvragen beantwoord in de onder 1 vermelde uitspraak. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat referent voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren. Het besluit van 16 oktober 2018 wordt vernietigd wegens strijd met artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 april 2019 in zaak nr. 18/8575;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 16 oktober 2018, V-nummers […], […] en […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij referent in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan referent het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2019
716.