ECLI:NL:RVS:2019:2387
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor kinderen van referent
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 april 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 september 2017 de aanvragen van referent om haar kinderen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 16 oktober 2018 in het kader van een bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van referent op 16 april 2019 ongegrond verklaard, waarop referent hoger beroep heeft ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 12 juli 2019 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft overwogen dat in artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet als vereiste is opgenomen dat een referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. De Afdeling heeft de rechtsvragen die door referent zijn opgeworpen beantwoord en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van referent wordt alsnog gegrond verklaard.
De Afdeling vernietigt het besluit van de staatssecretaris van 16 oktober 2018 wegens strijd met de wet en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van referent, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1.536,00, en het griffierecht bedraagt € 429,00. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.