ECLI:NL:RVS:2019:2388
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 maart 2017. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 5 september 2016 vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door advocaat C.C. Westermann-Smit, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie, maar na intrekking van dit verzoek is de zaak verder behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, beantwoord in een eerdere uitspraak van 3 juli 2019.
De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank op basis van het moment van indiening van een asielmotief en de concreetheid ervan moet onderzoeken of zijzelf en de staatssecretaris dit motief kunnen betrekken bij het beroep. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de grief van de staatssecretaris faalt en dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag van de vreemdeling, met inachtneming van het voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotief. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.