201903827/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 19 april 2019 in zaak nr. 18/5630 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de uitspraak van 16 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1174, heeft de Afdeling overwogen dat in artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet als vereiste is opgenomen dat een referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. 2. De Afdeling heeft de in grieven 1, 2 en 3 opgeworpen rechtsvragen over de afwijzingsgrond van de aanvraag beantwoord in de onder 1 vermelde uitspraak. Uit deze uitspraak volgt dat de grieven slagen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Wat de vreemdelingen voor het overige aanvoeren, behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren. Het besluit van 5 juli 2018 wordt vernietigd wegens strijd met artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 19 april 2019 in zaak nr. 18/5630;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 5 juli 2018, V-nummers […] en […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Steendijk w.g. De Keizer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2019
716.