ECLI:NL:RVS:2019:2665

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
201905443/1/V3 en 201905443/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 18 juni 2019 de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 17 juli 2019 de beroepen ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter overweegt dat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht, die op 2 augustus 2019 zou plaatsvinden, geen kans van slagen heeft, omdat dit bezwaar is ingediend hangende het hoger beroep. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt aangemerkt als een aanvulling op het eerder ingediende verzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Eck, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.

Uitspraak

201905443/1/V3 en 201905443/2/V3.
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2019 in zaken nrs. NL19.14126 en NL19.14128 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 18 juni 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 17 juli 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daarnaast hebben de vreemdelingen krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar gemaakt tegen hun feitelijke overdracht en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De griffier van de rechtbank heeft het verzoek ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het bezwaar tegen de feitelijke overdracht en het daarmee samenhangende verzoek om voorlopige voorziening zijn ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over de besluiten van 18 juni 2019. Onder deze omstandigheden staat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, tegen de feitelijke overdracht - waarvan is aangekondigd dat deze op 2 augustus 2019 om 9:35 uur zal plaatsvinden - geen bezwaar open.
Het door de vreemdelingen gemaakte bezwaar en het daarmee samenhangende verzoek worden aangemerkt als een aanvulling op het eerst ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
2.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019
373-846.