ECLI:NL:RVS:2019:2674
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 18 juni 2018 afgewezen, waarna de vreemdeling op 18 juli 2018 in beroep ging bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eerste en derde grief van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. Dit oordeel is niet verder gemotiveerd, omdat de aangevoerde vragen niet in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord hoeven te worden. De tweede grief, die een rechtsvraag opwierp, is door de Afdeling beantwoord in een eerdere uitspraak van 3 juli 2019. Hieruit blijkt dat de rechtbank moet onderzoeken of zij en de staatssecretaris het asielmotief bij het beroep kunnen betrekken, afhankelijk van het moment van indiening en de concreetheid van het asielmotief.
Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.