ECLI:NL:RVS:2019:2693

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
201807934/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 27 juni 2018 is toegepast omdat [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Het college had op 6 juli 2018 besloten dat de kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellant] zouden komen.

[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 27 september 2018 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 juni 2019 heeft [appellant] betoogd dat hij de doos op correcte wijze had aangeboden in de container van de gezamenlijke opslagplaats van het appartement. Het college stelde echter dat de doos, die op straat was aangetroffen, met naam en adresgegevens van [appellant] was gelabeld, en dat hij deze op onjuiste wijze had aangeboden.

De Afdeling heeft overwogen dat het college terecht heeft aangenomen dat [appellant] de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden, omdat de doos herleidbaar was tot hem. De Afdeling heeft geoordeeld dat [appellant] niet overtuigend heeft aangetoond dat hij de doos op de juiste wijze had aangeboden. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 augustus 2019.

Uitspraak

201807934/1/A1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2018 heeft het college zijn beslissing om op 27 juni 2018 vanwege het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2019, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 27 juni 2018 ter hoogte van de Kneuterdijk 9 is aangetroffen naast de daar aanwezige afvalbak. Omdat op de doos de naam en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat deze van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 10 van de Afvalstoffenverordening op een onjuist tijdstip ter inzameling heeft aangeboden. Het college heeft de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder verhaald. Niet in geschil is dat de doos van [appellant] afkomstig is.
2.    Artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden."
Het tweede lid luidt: ‘Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald."
3.    [appellant] betoogt dat het college geen bewijs heeft geleverd waaruit blijkt dat hij schuldig is aan het op onjuiste wijze aanbieden van huisvuil. Volgens [appellant] heeft hij de doos op correcte wijze aangeboden in de container van de gezamenlijke opslagplaats van het appartement in het fietsenhok. Daarnaast betoogt [appellant] dat hij eerder per ongeluk vuilniszakken op onjuiste wijze heeft aangeboden en dus wist dat afval op de juiste wijze dient te worden aangeboden.
3.1.     Niet in geschil is dat de aangetroffen kartonnen doos in strijd met de Afvalstoffenverordening is aangeboden. Nu op de doos de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, is de doos tot hem herleidbaar.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
3.2.    Ter zitting van de Afdeling is [appellant] de vraag gesteld of hij een verklaring heeft voor de op 27 juni 2018 door een toezichthouder van de gemeente op straat aangetroffen doos. [appellant] heeft geantwoord dat hij vermoedelijk enkele dagen voor het ophalen van de papiercontainer door de gemeente de doos in de afvalcontainer heeft gedeponeerd en dat op de dag dat de doos is aangetroffen op straat deze papiercontainer is opgehaald door de ophaaldienst. Uit de ter zitting besproken openbare gegevens op internet is gebleken dat de papiercontainer op 11 juni 2018 is geleegd. De ter zitting van de Afdeling door [appellant] gegeven verklaring is gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling niet overtuigend. De Afdeling gaat er daarom vanuit dat het college er van uit mocht gaan dat [appellant] de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte een gedeelte van de kosten voor de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] heeft laten komen. Dat [appellant], naar hij stelt, zijn afval altijd netjes in de containers gooit, betekent niet dat aannemelijk is gemaakt dat dit ook is gebeurd met de aangetroffen doos.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Schueler
lid van de enkelvoudige kamer    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019
700.