201809301/1/A3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2018 in zaak nr. 18/2533 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2017 heeft het college besloten de vermelding van een familierechtelijke betrekking tussen [appellant] en [persoon A] uit de basisregistratie personen (hierna: brp) te verwijderen.
Bij besluit van 23 maart 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.A. Schutter, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft naar aanleiding van een brief van 4 september 2017 van een notaris onderzocht of de in de brp geregistreerde relatie tussen [appellant] en [persoon A] als vader en zoon correct is. [persoon A] is geboren op [1974]. [appellant] is op [1976] gehuwd met de moeder van [persoon A], [moeder]. Op 31 december 1976 is [persoon A] erkend door [persoon B]. Het college heeft daaruit geconcludeerd dat [appellant] niet in een familierechtelijke betrekking tot [persoon A] staat en heeft daarop de vermelding van een familierechtelijke betrekking tussen [appellant] en [persoon A] verwijderd uit de brp.
[appellant] is het niet eens met dat besluit en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de biologische vader van [persoon A] is. Daarnaast is volgens [appellant] de erkenning door [persoon B] nietig. Het college is niet van standpunt gewijzigd en heeft het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op goede gronden heeft besloten de vermelding van een familierechtelijke betrekking tussen hem en [persoon A] uit de brp te verwijderen. De rechtbank heeft evenzeer ten onrechte overwogen dat het niet van belang is of [appellant] de biologische vader is van [persoon A]. Dit is volgens hem wel van belang, omdat daarmee aangetoond wordt dat hij een affectieve relatie heeft gehad met [moeder] in de periode 1973-1974. Dat [appellant] de biologische vader is van [persoon A] volgt ook uit drie verklaringen. De rechtbank heeft ten onrechte niet in haar beoordeling betrokken dat [moeder] wist dat [appellant] de biologische vader is van [persoon A]. [persoon B] mocht ten tijde van de erkenning geen huwelijk sluiten met [moeder] omdat zij toen getrouwd was met [appellant]. Daarom is de erkenning van [persoon A] door [persoon B] op grond van artikel 1:204, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig, aldus [appellant].
Het wettelijk kader
3. Artikel 1:41, eerste lid, van het BW luidt: ‘Een huwelijk mag niet worden gesloten tussen hen die elkander, hetzij van nature hetzij familierechtelijk, bestaan in de opgaande en in de nederdalende lijn of als […] broeder en zuster.’
Artikel 1:199 van het BW luidt: ‘Vader van een kind is de man:
a. die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd […];
b. wiens huwelijk […] met de vrouw uit wie het kind is geboren, binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind door zijn dood is ontbonden, […];
c. die het kind heeft erkend;
d. wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld; of
e. die het kind heeft geadopteerd.’
Artikel 1:203, eerste lid, van het BW luidt: ‘Erkenning kan geschieden:
a. bij een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand;
b. bij notariële akte.’
Artikel 1:204, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW luidt: ‘De erkenning is nietig, indien zij is gedaan:
a. door een persoon die krachtens artikel 41 geen huwelijk met de moeder mag sluiten […];’
Voor zover van belang, was het recht ten tijde van de geboorte en erkenning van [persoon A] niet anders dan nu.
Artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) luidt: ‘In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft […], de ouders, […], de kinderen […];
[…]’
Artikel 2.8, eerste lid, van de Wet brp luidt: ‘De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;
b. een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte, over het desbetreffende feit.’
Artikel 2.60, aanhef en onder e, van de Wet brp luidt: ‘Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
e. ambtshalve over te gaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een algemeen gegeven;
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.’
De beoordeling van het hoger beroep
4. De Afdeling stelt voorop dat, zoals zij eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1101, gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn, omdat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat die gegevens in beginsel juist zijn. Op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet brp ontleent het college die gegevens aan een akte van de burgerlijke stand, een besluit, een onherroepelijke rechterlijke uitspraak of een notariële akte. Anders dan [appellant] veronderstelt, is het daarbij dus niet van belang of hij de biologische vader van [persoon A] is. Uit een akte van erkenning en een geboorteakte, beide opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand, volgt dat [persoon B] op 31 december 1976 [persoon A] heeft erkend als zijn zoon. Die erkenning is, anders dan [appellant] betoogt, niet op grond van artikel 1:204, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW nietig. Uit die bepaling volgt namelijk dat een erkenning nietig is als deze is gedaan door een persoon die niet met de moeder mag trouwen omdat zij elkaar in de opgaande en in de nederdalende lijn bestaan of broer en zus van elkaar zijn. [persoon B] had niet een dergelijke familierechtelijke relatie met [moeder]. Niet in geschil is dat [appellant] [persoon A] niet door middel van een akte heeft erkend. Ten tijde van de geboorte van [persoon A] was [appellant] ook niet getrouwd met [moeder]. [appellant] heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij op een wijze als bedoeld in artikel 1:199 van het BW de vader is geworden van [persoon A]. Dat betekent dat [appellant] in juridische zin niet de vader is van [persoon A]. Daarom heeft het college terecht besloten om uit de brp te verwijderen dat [appellant] in familierechtelijke betrekking tot [persoon A] staat. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2019
582-857.