201906177/1/V2 en 201906177/2/V2.
Datum uitspraak: 5 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 augustus 2019 in zaak nr. NL19.16299 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 augustus 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
3. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 7 juli 2019. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd om het bij de rechtbank ingediende verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting - waarvan is aangekondigd dat deze op 6 september 2019 om 12:25 uur zal plaatsvinden - geen bezwaar open. Het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar wordt aangemerkt als een aanvulling op het bij de rechtbank ingediende verzoek.
4. Gelet op het hiervoor onder 1 overwogene en omdat in wat de vreemdeling aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd geen grond is gelegen voor het oordeel dat niet van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd, kan worden uitgegaan, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Drop w.g. Van Loon
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2019
309-844.