ECLI:NL:RVS:2019:3361

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
201902245/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake opvang vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 februari 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 4 oktober 2018 vernietigd, waarin het bezwaar van de vreemdeling tegen het aanbod van onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie te Ter Apel niet-ontvankelijk was verklaard. De vreemdeling had verzocht om een beschermde woonplek in Amsterdam, maar de staatssecretaris bood haar onderdak aan in de VBL te Ter Apel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat zijn reactie op het verzoek van de vreemdeling een rechtens relevante handeling was. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hogerberoepschrift is opgeworpen, beantwoord in een eerdere uitspraak van 30 september 2019. Hieruit bleek dat de staatssecretaris niet onterecht had gereageerd op het verzoek van de vreemdeling. De enige grief van de staatssecretaris slaagde, maar de rechtbank had terecht overwogen dat het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 2018 vernietigd, maar had ten onrechte geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet had bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Afdeling bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.

Uitspraak

201902245/1/V1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 februari 2019 in zaak nr. 18/7585 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij brief van 6 juli 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie te Ter Apel (hierna: de VBL) aangeboden en haar in reactie op het verzoek haar een beschermde woonplek te bieden naar de gemeente Amsterdam verwezen.
Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op bezwaar neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij desgevraagd een schriftelijke reactie ingediend.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken van 12 augustus 2019 en 1 oktober 2019 ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 30 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3281. Uit deze uitspraak volgt dat de staatssecretaris niet ten onrechte op het verzoek van de vreemdeling om haar opvang te verlenen heeft gereageerd met het aanbod van onderdak in de VBL. Hieruit vloeit voort dat de enige grief slaagt.
2.    Niettemin heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zijn reactie op haar verzoek om adequate opvang een rechtens relevante handeling is in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft hiertegen geen grief gericht. De rechtbank heeft dus het beroep van de vreemdeling terecht gegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 2018 terecht vernietigd. Gelet op wat onder 1. is overwogen en omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, heeft de rechtbank echter ten onrechte geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, en zij de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar te nemen. De Afdeling bepaalt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 februari 2019 in zaak nr. 18/7585, voor zover zij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 4 oktober 2018 in stand blijven, en zij de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019
284-864.