ECLI:NL:RVS:2019:3361
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake opvang vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 februari 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 4 oktober 2018 vernietigd, waarin het bezwaar van de vreemdeling tegen het aanbod van onderdak in de vrijheidsbeperkende locatie te Ter Apel niet-ontvankelijk was verklaard. De vreemdeling had verzocht om een beschermde woonplek in Amsterdam, maar de staatssecretaris bood haar onderdak aan in de VBL te Ter Apel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat zijn reactie op het verzoek van de vreemdeling een rechtens relevante handeling was. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hogerberoepschrift is opgeworpen, beantwoord in een eerdere uitspraak van 30 september 2019. Hieruit bleek dat de staatssecretaris niet onterecht had gereageerd op het verzoek van de vreemdeling. De enige grief van de staatssecretaris slaagde, maar de rechtbank had terecht overwogen dat het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 2018 vernietigd, maar had ten onrechte geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze niet had bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De Afdeling bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.