ECLI:NL:RVS:2019:3784
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 8 mei 2018. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris, gedaan op 15 juni 2017, onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.C. Rebergen, heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte het eerdere besluit heeft vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 29 juni 2018, waarin de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling opnieuw ongegrond verklaarde, ook onderwerp van het geding is. Dit besluit wordt ter behandeling en beslissing naar de rechtbank verwezen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld, en er is een griffierecht van € 508,00 opgelegd aan de staatssecretaris.