ECLI:NL:RVS:2019:3876
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 15 januari 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 25 juli 2018 ongegrond. De vreemdeling ging vervolgens in beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. Op 27 februari 2019 oordeelde de rechtbank dat het beroep gegrond was, vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hofstede, diende een schriftelijke uiteenzetting in en voegde een nader stuk toe. Het onderzoek werd gesloten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld. Daarnaast werd een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 november 2019.