ECLI:NL:RVS:2019:3879
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
Op 15 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die oorspronkelijk op 17 november 2017 door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 24 juli 2018. De rechtbank Den Haag oordeelde op 19 december 2018 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep werd door de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.