ECLI:NL:RVS:2019:3977

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
201900692/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Op 24 september 2018 werd een doos met afval aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer, waarop de naam- en adresgegevens van [appellante] waren aangetroffen. Het college heeft vervolgens besloten om de kosten van de bestuursdwang, € 126,00, op [appellante] te verhalen.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 9 januari 2019 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 november 2019 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, de zaak toegelicht. De Afdeling heeft overwogen dat het college voldoende aandacht heeft besteed aan de bezwaren van [appellante], ondanks dat het besluit op dezelfde dag als het telefoongesprek is genomen.

Daarnaast heeft [appellante] betwist dat zij de doos heeft achtergelaten, maar de Afdeling oordeelt dat het college op basis van de aangetroffen gegevens mocht aannemen dat [appellante] de overtreder is. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de overtreder voor de kosten van bestuursdwang en de bewijslast die op de betrokkene rust om aan te tonen dat zij niet de overtreder is.

Uitspraak

201900692/1/A1.
Datum uitspraak: 27 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft het college zijn beslissing om op 24 september 2018 spoedeisend bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 9 januari 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijk afval die op 24 september 2018 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van Zwaardvegersgaarde […]. Omdat op de doos een sticker met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is, dat zij deze in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening alsmede het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op haar als overtreder kunnen worden verhaald.
2.    [appellante] betoogt dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan hetgeen zij in bezwaar naar voren heeft gebracht, omdat het besluit op bezwaar is genomen op dezelfde dag dat zij telefonisch is gehoord.
2.1.    Het college heeft [appellante] op 9 januari 2019 telefonisch gehoord en op diezelfde dag het besluit op bezwaar genomen. In het besluit op bezwaar heeft het college een samenvatting gegeven van hetgeen [appellante] tijdens het telefoongesprek heeft aangevoerd en daarop ook gereageerd. Van het telefonisch horen heeft het college daarnaast een verslag gemaakt. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan hetgeen [appellante] in bezwaar heeft aangevoerd. De enkele omstandigheid dat het college op dezelfde dag waarop [appellante] telefonisch is gehoord, het besluit op bezwaar heeft genomen, is daarvoor onvoldoende.
Het betoog faalt.
3.    [appellante] betwist voorts dat zij de aangetroffen doos naast de ORAC heeft achtergelaten. Zij stelt dat zij de doos naar haar kelder wilde brengen. Omdat haar echtgenoot de sleutels van de kelder had, kon zij dat niet direct zelf doen. Daarom heeft zij de doos voor de voordeur van haar woning geplaatst. Bij terugkomst van haar echtgenoot stond de doos niet meer voor de voordeur. Volgens haar heeft iemand anders de doos meegenomen.
3.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreder pleegt of medepleegt."
3.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
3.3.    Omdat op de doos de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, is de doos tot haar herleidbaar. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk zou hebben gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening op onjuiste wijze heeft aangeboden.
3.4.    [appellante] heeft met de enkele stelling dat zij de doos voor de voordeur van haar woning heeft geplaatst en dat iemand anders de doos heeft meegenomen, niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat [appellante] overtreder is.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019
457-919.