ECLI:NL:RVS:2019:4049
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
Op 3 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, die op 10 mei 2017 door de staatssecretaris was genomen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 1 mei 2018. De rechtbank oordeelde op 6 december 2018 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de beslissing van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de uitspraak.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris de uitspraak van de rechtbank aangevochten, maar de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De Raad stelde vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld. Tevens werd een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.
De Raad van State heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling van het beroep tegen het besluit van 9 april 2019, dat was genomen ter uitvoering van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 2019.