In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar kinderen te kunnen verblijven. De rechtbank oordeelde dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing was en dat er beoordeeld moest worden of er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar kinderen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de actuele omstandigheden van eiseres. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had ingegaan op de bijkomende elementen van afhankelijkheid en dat de situatie van eiseres in de afgelopen periode was verslechterd, wat niet in de besluitvorming was meegenomen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres.