ECLI:NL:RBDHA:2021:2727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
AWB 19/9579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie in het vreemdelingenrecht met betrekking tot een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in het kader van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar kinderen te kunnen verblijven. De rechtbank oordeelde dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing was en dat er beoordeeld moest worden of er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar kinderen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de actuele omstandigheden van eiseres. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had ingegaan op de bijkomende elementen van afhankelijkheid en dat de situatie van eiseres in de afgelopen periode was verslechterd, wat niet in de besluitvorming was meegenomen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9579
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. E. Bezem),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familie” afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2018 (AWB 18/1780) heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 1 mei 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres.
Bij besluit van 9 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4049) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2018 bevestigd en het beroep tegen het besluit van 9 april 2019 verwezen naar de rechtbank.
Op 4 augustus 2020 heeft verweerder een aanvullend besluit (het aanvullende besluit) genomen.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend en verweerder een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook zijn [referent 1] en [referent 2] (referenten) verschenen en [tolk] als tolk.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, heeft op 5 april 2016 de onderhavige aanvraag ingediend. Zij wenst verblijf bij haar zoon en dochter (referenten).

Jongvolwassenenbeleid

2. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet het jongvolwassenenbeleid heeft toegepast. Uit de jurisprudentie van het Europese hof voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) valt geen strikte leeftijdsgrens op te maken, zoals verweerder die ten onrechte wel aanhoudt. Verweerder dient volgens eiseres in ieder geval een individuele toets te verrichten.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat referenten niet kunnen worden aangemerkt als jongvolwassenen en dat het jongvolwassenenbeleid zoals dat is neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 niet op hen van toepassing is. Volgens de toelichting bij een wijziging van dat beleid (Besluit van 4 september 2016, nummer WBV 2016/11) neemt verweerder bij kinderen in de leeftijd van 18 jaar tot ongeveer 25 jaar oud aan dat sprake is van jongvolwassenen. Een precieze definitie wanneer sprake is van jongvolwassenen is namelijk niet uit de jurisprudentie van het EHRM af te leiden. Deze door verweerder gehanteerde leeftijdsgrens is niet onredelijk volgens de Afdeling [1] .
2.2
De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 8 april 2020 [2] geoordeeld dat nu uit de jurisprudentie van het EHRM en het daarop gebaseerde beleid geen harde leeftijdsgrens volgt, de staatssecretaris bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet beoordelen of sprake is van jongvolwassenen. Nu referenten zijn geboren in 1984 (dochter) en 1986 (zoon) en zij de leeftijd van 25 jaar dus reeds ruim zijn gepasseerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zo’n beoordeling in dit geval niet hoefde te verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
3. Nu referenten niet als jongvolwassen kunnen worden aangemerkt, dient te worden beoordeeld of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referenten. De rechtbank heeft daarover in de uitspraak van 6 december 2018 het volgende overwogen:
“3.2.1 Het is vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat pas kan worden gesproken van (beschermenswaardig) gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (additional elements of dependancy). Het EHRM heeft dat bijvoorbeeld overwogen in rechtsoverweging 32 van het arrest in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606).
Voorts volgt uit vaste rechtspraak van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk (ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806), dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:175)[naar de rechtbank begrijpt ECLI:NL:RVS:2016:176]
. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
3.2.2
De rechtbank is, gelet op voornoemde jurisprudentie, met eiseres van oordeel dat verweerder in dit geval een te strikte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd bij zijn beoordeling van de vraag of sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder gaat er in zijn besluitvorming vanuit dat sprake moet zijn van een exclusieve afhankelijkheid, terwijl uit de jurisprudentie van het EHRM niet valt af te leiden dat de afhankelijkheid exclusief moet zijn, wil sprake zijn van beschermenswaardig gezinsleven. Ook de door verweerder in het verweerschrift aangehaalde uitspraken van het EHRM van 18 november 2014 en 12 januari 2010 in de zaken Senchisak tegen Finland (ECLI:NL:XX:2014:679) en Khan tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606) bieden hiervoor geen grondslag. Bij de beoordeling van de omstandigheid dat eiseres zich na het vertrek van referenten staande heeft kunnen houden heeft verweerder niet kenbaar betrokken dat referenten ervan uitgingen dat hun scheiding tijdelijk zou zijn en dat referenten ervoor hebben gezorgd dat eiseres gedurende een bepaalde periode zou worden opgevangen. Verweerder heeft ten onrechte niet de feitelijke situatie in de besluitvorming betrokken, te weten dat eiseres in een oorlogsgebied verblijft waarin het aannemelijk is dat de kennis van referenten in Syrië niet meer in de gelegenheid is om het geld en de medicatie bij eiseres te bezorgen dan wel dat anderen hiertoe in de gelegenheid zijn. Dat zelfde geldt voor de echtgenote van de neef waar eiseres thans verblijft. Hoewel niet concreet is onderbouwd dat deze persoon op korte termijn in het kader van nareis naar haar echtgenoot in Amerika zal vertrekken, is het gelet op de veiligheidssituatie in Idlib niet onaannemelijk dat de echtgenote beperkt is in haar mogelijkheden tot het bieden van zorg en ondersteuning, mede bezien in het licht van het feit dat eiseres vanwege haar medische klachten hulpbehoevend is, hetgeen niet in geschil is. Gelet op de omstandigheden waaronder eiseres in Syrië altijd met referenten heeft samengewoond, het feit dat eiseres hulpbehoevend is en de omstandigheid dat eiseres zich op dit moment in een oorlogssituatie bevindt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ en dus beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.”
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij het bestreden besluit afgewezen, omdat niet is aangetoond dat sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en referenten om familieleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan te kunnen nemen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiseres voor haar dagelijkse verzorging specifiek van referenten afhankelijk is. Eiseres heeft zich tot op heden ook zonder de fysieke aanwezigheid van referenten in Syrië staande gehouden. Er is niet aangetoond dat sprake is van een blijvende medische situatie die dermate ernstig is dat eiseres niet meer dagelijks kan functioneren en die niet ter plaatse kan worden behandeld. Dat [referent 1] tot november 2012 en [referent 2] tot oktober 2015 met eiseres hebben samengewoond, is volgens verweerder onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van bijzondere (emotionele) afhankelijkheid die uitstijgt boven de gebruikelijke banden tussen een moeder en haar meerderjarige kinderen. Dat de hechte band tussen eiseres en [referent 2] is ingegeven door de omstandigheden dat eiseres op jonge leeftijd weduwe is geworden en ervoor heeft gekozen nooit te hertrouwen, dat referenten er bewust voor hebben gekozen vrijgezel te blijven en [referent 2] en eiseres altijd in hetzelfde bed hebben geslapen na het overlijden van de echtgenoot van eiseres, maakt volgens verweerder niet dat eiseres afhankelijk is van referenten. Bovendien is niet gebleken dat eiseres niet in staat is geweest zich te handhaven in Syrië. [referent 2] heeft er voorts voor gezorgd dat eiseres niet alleen achterbleef in Syrië, maar heeft ervoor gezorgd dat eiseres bij de echtgenote van haar neef kon gaan wonen. Zij woont daar nu nog steeds en zij zorgen ook voor eiseres. Gelet hierop is dus niet gebleken dat eiseres voor haar functioneren specifiek afhankelijk is van referenten. Uit de overgelegde stukken van de asielprocedure van de neef van eiseres in Amerika, blijkt weliswaar dat hij een aanvraag heeft gedaan en daarbij melding heeft gemaakt van zijn gezinsleden, maar niet wat de huidige status is van deze procedure en of deze neef überhaupt zal worden toegelaten als vluchteling in Amerika. Daarom valt niet te verwachten dat de echtgenote van deze neef binnen afzienbare tijd Syrië zal kunnen verlaten en is onvoldoende onderbouwd dat eiseres binnen afzienbare tijd verstoken zal zijn van mantelzorg in Syrië. Ook met haar medische klachten heeft eiseres zich zonder aanwezigheid van referenten staande kunnen houden. Er is dus sprake van enige vorm van zelfredzaamheid. Van een uitzichtloze situatie is dus geen sprake. Dat de persoon die geld en/of medicijnen naar eiseres bracht namens referenten thans is verhuisd naar Turkije maakt niet dat dit niet op andere wijze kan worden verstuurd of geregeld. Uit de overgelegde medische verklaringen en hetgeen referenten hierover hebben verklaard, blijkt niet dat sprake is van zodanig ernstige gezondheidsklachten dat eiseres niet zonder de persoonlijke en exclusieve zorg van referenten kan functioneren. Dat referenten zich zorgen maken om eiseres en haar willen ondersteunen en beschermen is begrijpelijk, maar dat betekent volgens verweerder niet dat sprake is van meer dan normale banden tussen eiseres en referenten. Dat referenten dachten dat de situatie tijdelijk zou zijn, laat onverlet dat aan de voorwaarden van familie- of gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM moet worden voldaan.
4.1
In het aanvullende besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen doorslaggevend gewicht is toegekend aan de vraag of eiseres exclusief afhankelijk is van referenten. In het bestreden besluit zijn de van belang zijnde elementen meegewogen. Verweerder heeft deze elementen nader toegelicht in het aanvullende besluit. Ten aanzien van de samenwoning stelt verweerder dat het enkel samenwonen tot 2015 niet voldoende is om beschermenswaardig gezinsleven aan te nemen. Het is slechts één van de relevante elementen in de beoordeling. Ten aanzien van de financiële ondersteuning stelt verweerder dat uit het dossier is gebleken dat referenten vanuit Nederland geld overmaken aan eiseres. De zorgen van referenten en hun bereidheid om eiseres financieel te ondersteunen zijn zeer begrijpelijk en geven blijk van hetgeen doorgaans gangbaar is bij een goede band tussen meerderjarige kinderen en hun ouders. Dit maakt echter niet dat de band tussen eiseres en referenten zo bijzonder is dat deze de gebruikelijke band overstijgt. Dat de persoon die ervoor zorgde dat eiseres geld en medicatie ontving daartoe niet meer in staat is, maakt niet dat het op geen enkele andere wijze mogelijk is om geld en medicijnen bij eiseres te krijgen. Dit is niet gebleken. Daarnaast is eiseres onlangs geopereerd aan een hernia. Met betrekking tot de medische omstandigheden stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres sinds het vertrek van referenten wordt opgevangen door familie. Niet is gebleken dat die situatie niet kan worden gecontinueerd. Er is daarnaast sprake van enige zelfredzaamheid. Dat de medische situatie van eiseres is verslechterd is niet met stukken onderbouwd. Uit het gegeven dat eiseres geopereerd is aan een hernia kan worden geconcludeerd dat er kennelijk medische zorg en voorzieningen aanwezig zijn in de plaats waar eiseres verblijft en dat zij daar ook gebruik van kan maken. Dat eiseres gezondheidsklachten heeft, maakt nog niet dat zij niet in staat is zichzelf te handhaven in Syrië, eventueel met hulp van anderen. Voorts stelt verweerder ten aanzien van de algemene veiligheidssituatie in Syrië dat het een moeilijke situatie is waarin eiseres zich bevindt, maar dat niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die tot toewijzing van de aanvraag moeten leiden. De zorgen die referenten om eiseres hebben zijn begrijpelijk, maar die maken niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor zover in de gronden is aangevoerd dat de gezondheidssituatie van referent [referent 1] is verslechterd vanwege de voortdurende scheiding van zijn moeder, stelt verweerder dat niet met stukken is onderbouwd dat hij vanwege een medische of psychische situatie van eiseres afhankelijk is. Niet gebleken is voorts dat hij zich niet staande kan houden zonder eiseres.
Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij een te verrichten belangenafweging deze in het nadeel van eiseres dient uit te vallen.
5. Eiseres heeft met betrekking tot het bestreden besluit – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank zoals die hiervoor is weergegeven. Dit besluit is vrijwel identiek aan het besluit van 1 mei 2018 en verweerder is onvoldoende ingegaan op de bijkomende elementen van afhankelijkheid.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit inderdaad onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2018. Verweerder heeft daarin immers nog steeds gesteld dat niet is gebleken dat eiseres niet zonder de persoonlijke en exclusieve zorg van referenten kan functioneren, terwijl de rechtbank in haar uitspraak heeft geoordeeld dat dit een te strikte toetsingsmaatstaf is die niet uit de rechtspraak van het EHRM volgt. Deze beroepsgrond slaagt.
5.2
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder met het aanvullende besluit alsnog aan de uitspraak van de rechtbank heeft voldaan.
5.3
Hoewel verweerder met het aanvullende besluit aan de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2018 heeft voldaan in die zin dat hij de bijkomende elementen van afhankelijkheid heeft beoordeeld zonder te kijken naar de exclusieve afhankelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook nu niet voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Aan dat oordeel legt de rechtbank ten grondslag dat verweerder het aanvullende besluit bijna 16 maanden na het bestreden besluit heeft genomen zonder bij eiseres en/of referenten na te gaan wat de omstandigheden waren op het moment van het aanvullende besluit. Zoals referenten ter zitting hebben verklaard, is de situatie van eiseres in deze periode verslechterd. Sinds de vriend van de familie niet meer in Syrië verblijft, kan hij niet langer geld en medicijnen naar eiseres brengen. Eiseres krijgt daardoor niet de medicijnen die zij nodig heeft, omdat deze niet regelmatig beschikbaar zijn. Zij slikt haar medicijnen dan ook niet elke dag, zoals zij dat wel zou moeten doen. Ook lukt het niet meer om regelmatig geld naar Syrië te sturen. Dit lukt ongeveer één keer in de 4 á 5 maanden. Omdat het geld niet per bank kan worden overgemaakt en er niet iets is als Western Union, moet dit via allerlei omwegen en met alle beperkingen van dien. De echtgenote van de neef bij wie eiseres nog verblijft zal daarnaast ook binnenkort naar de Verenigde Staten vertrekken, nu de asielaanvraag van deze neef op korte termijn zal worden behandeld en het in Amerika zo is dat de asielaanvraag en eventuele nareis tegelijk worden behandeld.
5.4
Gelet op het voorgaande voldoet ook het aanvullende besluit niet aan de daaraan te stellen eisen. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank vernietigt daarom zowel het bestreden besluit als het aanvullende besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Anders dan eiseres heeft gevraagd, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien; het is aan verweerder om met inachtneming van de actuele omstandigheden en belangen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank draagt verweerder dan ook op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Daarbij zal verweerder zich rekenschap moeten geven van de situatie van eiseres op het moment dat zij het nieuw te nemen besluit neemt. Zo nodig zal verweerder daarom navraag moeten doen bij eiseres en/of referenten over de feitelijke situatie op dat moment. Verweerder zal vervolgens moeten beoordelen of de actuele situatie, in samenhang met de door eiseres aangevoerde bijkomende elementen van afhankelijkheid, aanleiding geeft eiseres de gevraagde mvv te verlenen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken waarbinnen verweerder een nieuwe beslissing moet nemen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden en het aanvullende besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. S. Mac Donald, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.