ECLI:NL:RVS:2019:4054

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
201810043/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel uitzetting op medische gronden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 19 november 2018 een eerdere afwijzing van een aanvraag van een vreemdeling om zijn uitzetting achterwege te laten, heeft vernietigd. De vreemdeling, die lijdt aan een dwarslaesie en medische zorg nodig heeft, had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had deze aanvraag op 15 december 2016 afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg in Armenië beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan zijn vergewisplicht en dat de BMA-adviezen niet voldoende onderbouwd waren.

In hoger beroep heeft de staatssecretaris de overwegingen van de rechtbank bestreden. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte zwaarwegende betekenis had toegekend aan de toelichting van de vreemdeling en dat de BMA-adviezen wel degelijk aangaven dat de noodzakelijke zorg beschikbaar was in Armenië. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had volgens de Afdeling niet onderkend dat de vreemdeling niet had aangetoond dat de medische zorg in Armenië niet toegankelijk was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de staatssecretaris in stand bleef.

Uitspraak

201810043/1/V1.
Datum uitspraak: 4 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 november 2018 in zaak nr. 18/4327 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2018 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.G.Th. Omtzigt, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling met de Armeense nationaliteit is vanwege een dwarslaesie deels verlamd. Volgens het advies van Bureau Medische Advisering van 7 februari 2018 (hierna: het BMA-advies) zijn behandeling en medicatie nodig, omdat bij uitbijven daarvan een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Verder wordt in het BMA-advies geconcludeerd dat de noodzakelijke behandeling en medicatie in Armenië aanwezig zijn, waarbij wordt opgemerkt dat het middel oxycodon niet aanwezig is, maar wel als alternatief morfine (onder strikte voorwaarden en in het ziekenhuis) of fentanylpleister. In de aanvullende BMA-nota van 22 mei 2018 (hierna: de BMA-nota en samen: de BMA-adviezen) met brondocument BMA 11124 van 18 mei 2018 (hierna: het brondocument) is nader ingegaan op de aanwezigheid van de noodzakelijke behandeling met katheters en klysma's en de noodzakelijke medicatie, waaronder fentanyl.
Uitspraak van de rechtbank
2.    Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris niet voldaan aan zijn vergewisplicht en ten onrechte de BMA-adviezen ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat de medisch noodzakelijke behandeling en medicatie voor de vreemdeling beschikbaar zijn in Armenië, omdat uit de BMA-adviezen niet volgt of het BMA rekening heeft gehouden met de wijze van katheterisatie van de vreemdeling, of die wijze van katheterisatie in Armenië voor de vreemdeling beschikbaar is en of de beschikbare katheterisatie voor de vreemdeling geschikt is. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of het redelijk en billijk is voor de vreemdeling om voor de klysma's elke keer een verpleegkundige te bezoeken. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat uit de BMA-adviezen niet volgt of het geneesmiddel fentanyl, dat enkel in ziekenhuizen verkrijgbaar is in Armenië, toegankelijk is voor de vreemdeling. De rechtbank heeft daarbij ten eerste in aanmerking genomen dat in de BMA-adviezen een lijst ontbreekt van de ziekenhuizen waar dat geneesmiddel beschikbaar zou zijn en ten tweede dat uit die adviezen niet volgt onder welke voorwaarden dat geneesmiddel verkrijgbaar is.
Hoger beroep
3.    In de drie grieven bestrijdt de staatssecretaris die overwegingen van de rechtbank. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank ten onrechte zwaarwegende betekenis heeft toegekend aan de toelichting van de vreemdeling ter zitting bij de rechtbank, aan de brief van 19 februari 2018 van de behandelend revalidatiearts en de brief van 15 maart 2018 van het Scientific Centre of Drug and Medical Technology. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat de wijze waarop de vreemdeling zich katheteriseert in Nederland, ook in Armenië voor hem beschikbaar is. Ook heeft volgens de staatssecretaris de rechtbank niet onderkend dat uit de BMA-nota volgt dat klysma's thuis kunnen worden uitgevoerd. Ten slotte betoogt de staatssecretaris dat uit de BMA-adviezen volgt dat het geneesmiddel fentanyl beschikbaar is.
Beoordeling hoger beroep
3.1.    De vreemdeling heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat het belangrijk is dat hij zichzelf intermitterend kan katheteriseren. In het brondocument wordt beschreven dat 'a continuous urine catheter (like a Foley catheter; indwelling urinary catheter)' een alternatief is voor 'intermittent' katheterisatie. In de BMA-nota is vermeld dat naast katheters ook verblijfskatheters (inclusief antibacteriële preventie) aanwezig zijn. Verder staat in het brondocument dat intermitterend katheteriseren mogelijk is in Armenië, evenals het genoemde alternatief. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat de intermitterende vorm van katheteriseren voor hem niet toegankelijk is en evenmin aangevoerd dat hij dat niet kan betalen. Alleen al hierom heeft de staatssecretaris terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zwaarwegende betekenis heeft toegekend aan de brief van de behandelaar van de vreemdeling van 19 februari 2018. Voor zover de vreemdeling ter zitting bij de rechtbank heeft bedoeld te stellen dat voor hem slechts het type katheter 'VaPro Touch Free Intermittent Catheter N72144, size 14,40cm' geschikt is om een medische noodsituatie te voorkomen, heeft de staatssecretaris terecht aangevoerd dat de vreemdeling dit niet met een medisch stuk heeft onderbouwd. In dat verband heeft de staatssecretaris bovendien terecht aangevoerd dat weliswaar in de brief van 15 maart 2018 van het Scientific Centre of Drug and Medical Technology is vermeld dat dat type katheter in Armenië niet is geregistreerd, maar dat dit niet betekent dat dat type niet beschikbaar is voor de vreemdeling (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2739). Daarbij komt dat in het brondocument staat dat katheters van verschillende typen 'widely available' zijn.
3.2.    De staatssecretaris voert verder terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de BMA-nota volgt dat niet alleen het katheteriseren thuis kan plaatsvinden, maar ook het zetten van klysma's.
3.3.    De staatssecretaris voert ten slotte terecht aan dat de omstandigheid dat het middel fentanyl volgens het brondocument slechts in ziekenhuizen verkrijgbaar is en de BMA-adviezen geen lijst bevatten van anesthesiologen en ICU afdelingen van ziekenhuizen via wie en waar dat middel verkrijgbaar is, niet betekent dat fentanyl niet beschikbaar is voor de vreemdeling. Voldoende is dat het BMA heeft onderzocht en vastgesteld dat fentanyl in Armenië beschikbaar is. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk maken dat dat middel voor hem niet beschikbaar is in Armenië. De vreemdeling heeft dat niet gedaan.
3.4.    De grieven slagen.
Conclusie hoger beroep
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Beoordeling beroep
5.    De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte de BMA-adviezen aan het besluit ten grondslag heeft gelegd omdat het BMA te weinig rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat zijn medicatie vaak wordt bijgesteld en dat de door het BMA genoemde alternatieve pijnbestrijdingen mogelijk niet effectief zullen zijn.
5.1.    Het BMA beperkt zijn onderzoek in het kader van de medische noodsituatie tot de huidige medische omstandigheden en kijkt daarbij niet naar mogelijk toekomstige veranderingen in de behandeling en/of medicatie van een vreemdeling. Als de medische omstandigheden in de tussentijd veranderen, kan een vreemdeling een nieuwe aanvraag indienen om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft. Verder heeft de vreemdeling niet met een medisch stuk onderbouwd dat de alternatieve medicatie niet of onvoldoende effectief zal zijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1167, r.o. 5.2).
De beroepsgrond faalt.
6.    Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 november 2018 in zaak nr. 18/4327;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019
488-847.