ECLI:NL:RVS:2019:4148

Raad van State

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
201903611/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de burgemeester van Amsterdam inzake huisverbod op grond van de Wet tijdelijk huisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Amsterdam tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De burgemeester had op 9 maart 2019 een huisverbod opgelegd aan [wederpartij] op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth), dat aanvankelijk liep tot 19 maart 2019 en later werd verlengd tot 6 april 2019. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen de verlenging van het huisverbod gegrond en vernietigde het besluit van de burgemeester, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand tot 31 maart 2019. De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 november 2019. De burgemeester betoogde dat de rechtbank ten onrechte het huisverbod met ingang van een in de toekomst gelegen datum had beëindigd en dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een andere belangenafweging rechtvaardigden. De rechtbank had volgens de burgemeester niet bevoegd moeten zijn om vooruit te lopen op een situatie die nog niet was ontstaan.

De Afdeling oordeelde dat de burgemeester terecht had betoogd dat de rechtbank ten onrechte het besluit had vernietigd. De rechtbank had onvoldoende rekening gehouden met de noodzaak van tijd om de juiste maatregelen te nemen en met het gevaar voor de achterblijvers. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester ongegrond.

Uitspraak

201903611/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Amsterdam
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 22 maart 2019 in zaken nrs. 13/663672, 19/1724 en 13/663674, 19/289 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2019 heeft de burgemeester [wederpartij] op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) een huisverbod van 9 maart 2019 tot en met 19 maart 2019 opgelegd.
Bij besluit van 19 maart 2019 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd tot en met 6 april 2019.
Bij mondelinge uitspraak van 22 maart 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 19 maart 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 maart 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven tot 31 maart 2019. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2019, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door F.W.E. Eekhof en R. Fennema, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J. Schouten, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De burgemeester heeft het besluit van 9 maart 2019 gebaseerd op een door een inspecteur van de politie ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld. Volgens de burgemeester volgt hieruit dat de aanwezigheid van [wederpartij] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn ouders opleverde. De burgemeester heeft het huisverbod verlengd met achttien dagen, omdat de dreiging van het gevaar zich op dat moment voortzette.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester op goede gronden het besluit tot verlenging heeft genomen en er geen aanleiding was om op de dag van de zitting het huisverbod op te heffen. Dit was volgens de rechtbank echter anders voor de periode na 31 maart 2019. [wederpartij] had vanaf dat moment geen onderdak meer in de winteropvang en er was geen concreet zicht op andere opvang vanaf die datum. Omdat [wederpartij] een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het autismespectrum heeft en aan epilepsie lijdt, acht de rechtbank het absoluut onwenselijk dat hij op straat komt te staan. De burgemeester wilde het systeem- of veldtafelgesprek afwachten, maar daarvoor was nog geen datum gepland. Omdat de plannen voor alternatieve mogelijkheden van opvang nog onvoldoende concreet waren, heeft de rechtbank geoordeeld dat [wederpartij] vanaf het moment dat de opvang in de winteropvang zou aflopen weer bij zijn ouders onderdak moest kunnen vinden. De rechtbank heeft het besluit tot verlenging van het huisverbod vernietigd, onder instandlating van de rechtsgevolgen tot 31 maart 2019.
Hoger beroep
3.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte het huisverbod met ingang van een in de toekomst gelegen datum heeft beëindigd. De rechtbank mag feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod bij de beoordeling betrekken, maar in dit geval was er nog geen sprake van gewijzigde omstandigheden. Op het moment van de  zitting kan niet beoordeeld worden of een belangenafweging in de toekomst anders dient uit te vallen. Mogelijk was er een andere opvangmogelijkheid gevonden. De rechtbank was niet bevoegd om een oordeel te vormen over de redelijkheid van een in de toekomst gelegen belangenafweging van de burgemeester. Ten slotte betoogt de burgemeester dat de rechtbank, als het huisverbod voortijdig beëindigd moest worden, ten onrechte het gehele besluit heeft vernietigd. Ze had in dat geval moeten volstaan met vernietiging vanaf 31 maart 2019, aldus de burgemeester.
Beoordeling hoger beroep
4.    Als de rechtbank een besluit heeft vernietigd en de rechtsgevolgen niet geheel in stand heeft gelaten, heeft het bestuursorgaan in beginsel belang bij een daartegen ingesteld hoger beroep, mede omdat de vernietiging gevolgen zou kunnen hebben voor vergelijkbare gevallen. Anders dan [wederpartij] betoogt, heeft de burgemeester belang bij het behandelen van zijn hoger beroep.
4.1.    Artikel 9, eerste lid, van de Wth luidt: "De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen […] 6 […] zijn van overeenkomstige toepassing."
Artikel 6, tweede lid, van de Wth luidt: "De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod."
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1065), moet de rechtbank beoordelen of het gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren als het huisverbod nog geldt op de dag waarop de rechtbank uitspraak doet. Hiertoe dient zij in verband met artikel 6, tweede lid, van de Wth te bezien of zich na de oplegging of de verlenging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich niet langer voordoet. De rechtbank heeft dit beoordeeld en geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod kon verlengen en niet was gebleken dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich niet langer voordeed zodat geen reden bestond het huisverbod vanaf het moment van de zitting op te heffen. Dit oordeel is in hoger beroep niet in geschil.
4.3.    Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het absoluut onwenselijk is dat [wederpartij] op straat zou komen te staan. Uit het proces-verbaal van de uitspraak volgt dat de burgemeester dit standpunt deelde en zich ervan bewust was dat dit een gevoelige zaak is. Ter zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester dit herhaald. Hij heeft aan zijn besluit tot verlenging van het huisverbod het uitvoerig onderbouwde beleidsadvies van 18 maart 2019 ten grondslag gelegd. Hierin zijn duidelijk de problematiek van [wederpartij] en het gevaar voor de achterblijvers uiteengezet en is gemotiveerd geadviseerd het huisverbod met achttien dagen te verlengen. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat een huisverbod in beginsel altijd met achttien dagen wordt verlengd omdat, als een huisverbod wordt verlengd, dit betekent dat er gevaar aanwezig is voor de achterblijvers zodat maatregelen nodig zijn. Gedurende de termijn van verlenging wordt de situatie steeds gemonitord en worden maatregelen genomen met het oog op de veiligheid van de achterblijvers in de toekomst. Zo staat in het beleidsadvies een opsomming van maatregelen waar de zorgcoördinator gedurende het huisverbod aan werkt om de situatie te verbeteren. Bij het huisverbod zijn ook andere hulpinstanties betrokken, die gedurende de uithuisplaatsing gesprekken voeren met onder meer de uithuisgeplaatste. Al deze betrokkenen kunnen en moeten het doorgeven indien er iets verandert in de situatie. Als dit gebeurt, kan de burgemeester een nieuwe belangenafweging maken. Hoewel er voor [wederpartij] nog geen concrete plannen voor alternatieve opvangmogelijkheden waren ten tijde van de zitting bij de rechtbank, stond allerminst vast dat [wederpartij] op straat zou komen te staan. De burgemeester had contact opgenomen met de gemeentelijke gezondheidsdienst om te onderzoeken of er opvang geregeld kon worden nadat de winteropvang stopte. In het geval dat dit niet geregeld had kunnen worden en er ook geen enkele andere mogelijkheid zou zijn voor opvang van [wederpartij] en hij daadwerkelijk dreigde op straat te komen staan, zou de burgemeester een nieuwe afweging hebben gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester terecht betoogt dat de rechtbank ten onrechte is vooruitgelopen op een situatie waarvan niet vaststond dat die zou ontstaan. Hierbij is ook te weinig rekening gehouden met het doel en de strekking van een huisverbod waarbij, zeker in de gevallen met psychische problematiek zoals in dit geval, aannemelijk is dat tijd nodig is om de juiste maatregelen te nemen. Ook is te weinig rekening gehouden met het gevaar voor de achterblijvers bij het eerder terug laten keren van de uithuisgeplaatste. De burgemeester betoogt dan ook terecht dat de rechtbank ten onrechte het besluit heeft vernietigd.
Het betoog slaagt.
4.4.    Omdat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, behoeft het betoog met betrekking tot het dictum geen bespreking meer.
Slotsom
5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 maart 2019 van de burgemeester alsnog ongegrond verklaren.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2019 in zaken nrs. 13/663672, 19/1724 en 13/663674, 19/289;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Van Ravels    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019
317-851.