201903203/1/A2.
Datum uitspraak: 11 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 maart 2019 in zaak nr. 16/6977 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2014 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2015 vastgesteld op nihil en onderscheidenlijk € 869,00 en € 1.576,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluiten van 10 oktober 2016 en 21 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegen de besluiten van 5 augustus 2016 en 9 september 2016 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2019, waar [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. M. Remers en drs. J.G.C. van de werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft over 2015 voorschotten zorgtoeslag ontvangen. Bij het besluit van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2015 vastgesteld op nihil, omdat zijn toetsingsinkomen te hoog is om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen en geen inkomensbestanddelen buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat [appellant] van 3 april 2015 tot en met 2 mei 2015 in detentie heeft gezeten en hij ook om die reden over de maand mei 2015 geen recht heeft op zorgtoeslag.
2. [appellant] heeft over 2014 en 2015 voorschotten huurtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 5 augustus 2016 de huurtoeslag van [appellant] over 2014 vastgesteld op nihil, omdat hij niet heeft gereageerd op het verzoek om een kopie van de huurovereenkomst en bewijsstukken waaruit blijkt dat de huur is betaald over te leggen, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij recht heeft op huurtoeslag. Bij het besluit van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2015 eveneens vastgesteld op nihil, omdat zijn toetsingsinkomen te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. [appellant] heeft gesteld dat een deel van zijn inkomen in 2015 bestond uit een nabetaling van een AOW-uitkering, maar hij heeft ondanks een verzoek van de dienst om bewijs daarvan, geen stuk overgelegd waaruit die nabetaling blijkt. Daardoor kan de Belastingdienst/Toeslagen niet afwijken van het vastgestelde toetsingsinkomen. Voor de huurtoeslag over 2015 geldt voorts net als voor de huurtoeslag over 2014 dat [appellant] niet heeft gereageerd op het verzoek om aanvullende informatie, aldus de dienst.
3. Over de zorgtoeslag voor 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen deze terecht heeft vastgesteld op nihil, omdat het toetsingsinkomen van [appellant] te hoog was om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen. Zolang de inkomensgegevens die zijn opgenomen in de Basis Registratie Inkomen niet zijn gewijzigd, moet de Belastingdienst/Toeslagen van deze gegevens uitgaan. De dienst hoeft daarbij niet te wachten tot de inspecteur van de Belastingdienst op het bezwaar van [appellant] heeft beslist. Indien door dat bezwaar de hoogte van de aanslagen zal worden gewijzigd, zal dat op grond van artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kunnen leiden tot een herziening van het recht op zorgtoeslag.
Over de huurtoeslag voor 2014 en 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op de toeslag, omdat hij niet heeft gereageerd op verzoeken van de dienst om de huurovereenkomst en bewijsstukken waaruit blijkt dat hij de huur heeft betaald over te leggen.
4. Voor zover het betoog van [appellant] zich richt tegen besluiten van de inspecteur van de Belastingdienst, waaronder de aanslag inkomstenbelasting 2015, valt dit buiten de omvang van het geding, zodat dit geen bespreking behoeft.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen geen besluit over zijn recht op zorg- en huurtoeslag over 2015 had mogen nemen zolang nog niet was beslist op zijn bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting over 2015.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3498), is de Belastingdienst/Toeslagen verplicht het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen te volgen. Dat [appellant] tegen de aanslag inkomstenbelasting 2015 bezwaar heeft gemaakt, betekent niet dat de Belastingdienst/Toeslagen niet van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen heeft mogen uitgaan. Indien het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting slaagt en het verzamelinkomen over 2015 wordt gewijzigd dient de Belastingdienst/Toeslagen op de voet van artikel 20, eerste lid, van de Awir de tegemoetkomingen te herzien met inachtneming van die wijziging. Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat aan de besluiten van 5 augustus 2016 en 9 september 2016 een motiveringsgebrek kleeft, omdat daarin de reden van de nihilstelling van de toeslagen niet kenbaar is gemaakt.
6.1. Dit betoog faalt. Voor zover de besluiten van 5 augustus 2016 en 9 september 2016 onvoldoende gemotiveerd waren, is dit gebrek in bezwaar hersteld.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019
809.