ECLI:NL:RVS:2019:4198
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 14 februari 2018 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 november 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 11 maart 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. de Poorte, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de afwijzingsgrond die de staatssecretaris heeft toegepast, behandeld. De Afdeling concludeert dat de grieven van de vreemdeling slagen en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij het oordeel van de Afdeling in acht moet worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld, en tot terugbetaling van het griffierecht van € 259,00 aan de vreemdeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 december 2019.