ECLI:NL:RVS:2019:4198

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
201902709/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 14 februari 2018 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 november 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 11 maart 2019 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. de Poorte, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de afwijzingsgrond die de staatssecretaris heeft toegepast, behandeld. De Afdeling concludeert dat de grieven van de vreemdeling slagen en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij het oordeel van de Afdeling in acht moet worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld, en tot terugbetaling van het griffierecht van € 259,00 aan de vreemdeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 december 2019.

Uitspraak

201902709/1/V2.
Datum uitspraak: 12 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 11 maart 2019 in zaak nr. 18/8990 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. de Poorte, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in de grieven opgeworpen rechtsvraag over de afwijzingsgrond die de staatssecretaris heeft toegepast, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 31 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3682, onder 12 en 14).
Hieruit volgt dat de grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 11 maart 2019 in zaak nr. 18/8990;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019
802.